Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SPIL

betekenis & definitie

(-len),

I. v.,
1. gereedschap waarmee men lange vezels tot een draad ineenwerkt: 12 stoomspinnerijen met 204.000 spillen;
2. deel of as waar iets om draait: de spil van een molen, van een kraan ; de brug draait op een spil; de pottebakkerschijf bestaat uit een verticale spil, die bovenop een rond tafeltje draagt; — (fig.) hij is de spil, waar alles om draait, degeen van wie alles afhangt; onze wereldbeschouwing is de spil van ons gemoed ; — vgl. ook As (I), 6.;
3. schroefspil;
4. pen of stijl die het middendeel vormt van een schroefvormige constructie: de spil van een wenteltrap ; de spil (columella) van een slakkenhuis ;
5. (plantk.) steel die de as vormt van een samengesteld blad of van een bloeiwijze ;
6. (Zuidn.) voortzetting van een boomstam in de kruin ; hoofdtak ; — (bosb.) de tot de top doorlopende stam, ontdaan van takken en wortels;

II. m., (voetb.) de middelste der middenspelers ; III. o., (scheepv.) windas aan boord om ankers te lichten, om te verhalen in het algemeen, voor het verplaatsen van zware lasten, om er de lopers der takels rond te leggen. IV. o.,g. mv., het deel dat verloren gaat, gemorst wordt, spillage.