Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Brug

betekenis & definitie

v. (-gen),

1. beweegbare of vaste verbinding voor het verkeer tussen twee punten, die door een water of ook door een droge aardverdieping gescheiden zijn: een vaste brug; een stenen brug; een brug met bogen; — vgl. draai-, ophaal-, wip-, gier-, rol-, pontonbrug enz. ; ― de hoofden, jukken, pijlers, bogen, openingen, spanningen ener brug; — een brug over een rivier slaan; — een brug opendraaien, zodat schepen er door kunnen varen; — een brug dichtdraaien, zodat voetgangers en rijtuigen, er over kunnen gaan; — door de brug gaan, in, onder de brug zijn, van schepen gezegd; — (fig.) hulpmiddel om tot zijn doel te komen: socialistische propaganda is voor hem de brug waarover hij in de Kamer denkt te komen; vgl. Ezelsbrug; — hij is overeen gouden brug in de Kamer gekomen, zijn verkiezing heeft hem veel geld gekost; — hij moest over de brug komen, dokken, betalen, (ook) onthalen, trakteren; — de brug is opgehaald, men kan nu niet meer terug, wat. men begonnen is, moet men nu voleindigen; — de bruggen zijn afgebroken, van toenadering is geen sprake meer; ― een brug tussen twee partijen leggen, ze tot toenaderingbrengen;
2. naam van sommige voorwerpen die in vorm min of meer op een brug gelijken : (ontl.) de brug van Varol, verbinding tussen de twee zijdelingse halfronden der kleine hersenen; — (gymn.) werktuig bestaande uit twee horizontale bomen op standers die versteld kunnen worden ; — verbindingsstuk tussen de glazen van een brilmontuur; — (aan een molenpers) het bovenstuk, dat door de vijzel tegen de drempel wordt aangeschroefd; ― (pijpenm.) dikke eiken lat op de rijplaat, waartegen bjj het aanzetten der schroef de koperen pijpenvorm stuit; — verhoogde overloop dwars over een schip vanwaar de kapitein gewoonlijk zijn bevelen geeft; ook: loopplank, loopbrug ; — deel van een brugbalans waarop de voorwerpen geplaatst worden; — (stoomw.) verhoging aan het achtereinde van een vuurhaard, waarover de vlam strijkt; dwarsstuk onder de veiligheidskleppen; ― (electr.) samenstel van draden tot het bepalen der grootte van de electromotorische weerstand in draden (Brug van Wheatstone); — (aan een rijwiel) verbindingtussen de stangen van het spatbord op de achtervork; ― (bij het worstelen) de houding waarbij men achterover met hoofd en voeten op de grond steunt.