Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kraan

betekenis & definitie

(kranen),

I. m., gewone kraan, een tot de orde der kraanvogels behorende grote, sierlijke vogel (Qrus gras); hij bezoekt ons land op de doortrek, broedt in N.- en Midden-Europa en overwintert in Afrika;

II.v.,

1. werktuig, in beginsel bestaande uit een om een verticale as draaibare grote hefboom, waaraan een takel welks touw of ketting met een lier opgehaald kan worden, dienende om zware voorwerpen tot zekere hoogte op te heffen en daarna zijdelings te verplaatsen: men heeft vaste en beweegbare kranen; — op een schip : kraanbalk ;
2. in beginsel een gebogen, ook wel rechte buis die door het draaien aan een er in aangebrachte plug of sleutel vernauwd of afgesloten, resp. geopend kan -worden, om een vloeistof of een gas uit een vat, waaraan zij bevestigd is, te laten stromen ; in ’t alg. : inrichting tot vernauwing of afsluiting van een toe- of afvoerbuis in zeer verschillende varmen en uitvoeringen, van metaal, glas, kunststof enz.: de kraan open-zetten, sluiten ; de kraan loopt, er vloeit water uit.