m. (-s),
1. lompe, onhandige jongen of man: een lummel van een vent; een onbeschaafde lummel; — ook minacht, of afkeurend voor jongen in ’t alg.: zo’n grote lummel als jij moest zich schamen zo iets te doen;
2. (kaartsp.) de blinde; de speler die tijdelijk niet mee speelt: — kaarten die zonder door een afzonderlijke speler in de hand te worden gehouden aan het spel deelnemen;
3. draaibare verbinding van de giek of laadboom aan de mast;
4. (kleerm.) stalen veer die de kraag strak houdt;
5. reepje stof met knoopsgaten, o.m. gebruikt bij regenjassen om de opgeslagen kraaguiteinden te verbinden.