Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Jij

betekenis & definitie

pers. vnw. 2de pers. enk., de nadrukkelijke vorm van je (zie ald.): wat kom jij doen?; jij hier? ; ook als vocat.: zeg, jij-daar ; — voor scheldw. minder gewoon dan jou, meest gebruikt als er eerst een bn. volgt: jij lelijke afzetter! — versterkt met zelf: jijzelf hebt het me gezegd.