Wat is de betekenis van Lummel?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

lummel

1) (1967) (havenarb.) soort manusje-van-alles in de haven. • Neem die lummel. De lummel, zegt THB-nieuws, het personeelsblad, hoekt voor iedereen af en aan, hij is eigenlijk het manusje-van-alles. Het woord is ontleend aan het kaartspel, waar de lummel de man is die tijdelijk niet meespeelt, die geen partner heeft. (het Vrije Volk, 18/09/1967)...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lummel

lummel - Zelfstandignaamwoord 1. (scheldwoord) (pejoratief) kluns 2. (scheepvaart) draaibare verbinding van de giek of laadboom aan de mast 3. (kunst) gereedschap van beeldhouwers bij het gieten van brons Op zijn bagagedrager was een tas gebonden, waarin zich een kleine grafietpot bevond, goed voor het smel...

2024-04-20
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Lummel

onhandig persoon; lomperd. Lange lummel is een scheldwoord voor een lang iemand. Sedert ca. 1700. Volgens Van Dale ontleend aan het Hoogduits lümmel (lui, bengel, vlegel), dat behoort bij lam (slap hangend). ‘Wie? Albert, die slungel, met zijn kaasmes?’ zeide Harmen, ‘die lummel, die er schik in had, dat mijn arme Bartje zou...

2024-04-20
Pierewaaien (Quiz)

Genootschap Onze Taal (2001)

lummel

Waar ligt de oorsprong van lummel? a in het Hoogduits: Lümmel (‘bengel’) b in het Latijn: lumbus (‘achterstuk van een rund’) c in het Oudgermaans: lom (‘loom’).

2024-04-20
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Lummel

Lummel - beslag om giek, draaibaar aan de mast bevestigd. Lummels worden gemaakt in de meest uiteenlopende uitvoeringen, van twee strippen met een draaibare pen die in een oogbout door de mast gestoken kan worden, tot een lummel met ingebouwd rolrif, die op een rail in de hoogte versteld kan worden. Zo’n rail heeft het voordeel dat de lummel...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

lummel

lomperd.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lummel

s., lummel, slob, sûch, slûgert, sleaukert, omkoal.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lummel

m. (-s), 1. lompe, onhandige jongen of man: een lummel van een vent; een onbeschaafde lummel; — ook minacht, of afkeurend voor jongen in ’t alg.: zo’n grote lummel als jij moest zich schamen zo iets te doen; 2. (kaartsp.) de blinde; de speler die tijdelijk niet mee speelt: — kaarten die zonder door een afzonderlijke speler...