m. (-s),
1. iets dat of waarmee men een Meppend geluid maakt; — in ’t bijz. elk der twee houtjes die kinderen tussen de vingers snel op elkander laten slaan, om daarmede een klepperend geluid te maken: een paar eiken kleppers;
2. (fig.) mond; tong ; (ook) babbelaar ;
3. klapperman, nachtwacht;
4. rijpaard (in tegenst. met werk-, trekpaard), draver: dat is de beste klepper van zijn stal; — (dicht.) paard in ’t alg., ros;
5. (Zuidn.) kerel; iem. of iets, buitengewoon in zijn soort: dat zijn kleppers van appelen; Jan is een klepper.