Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SNEL

betekenis & definitie

I. v. (-len), soort van kan of drinkglas, ½ pint inhoudende, Waaruit men vroeger dronk.

II. bn. bw. (-Ier, -st),

1. zich vlug voortbewegend of daartoe in staat: op snelle voeten ; de tijd is snel, ’t onzeker leven kort (Vondel); dit vliegtuig is zeer snel; (spr.) al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt ze wel, de w'aarheid zegeviert altijd (al duurt het soms lang); —vlug in handelen of denken : in alles is hij even snel;
2. vlug, gezwind : snel spreken, denken, schrijven, lopen ; zich snel uit de voeten maken, snel er van doorgaan ;
3. waarvoor weinig tijd nodig is, resp. zo dat er weinig tijd mee heen gaat: snelle vorderingen, veroveringen maken; dat ging snel in zijn werk ; stiel een besluit netneti; — een snelle pols, waarvan de slagen elkaar spoedig opvolgen ;
4. (Zuidn.) handig, vlug, vaardig : een snel werkman ; een snelle dienstbode;
5. (Zuidn.) mooi, knap, welgemaakt : een snelle kerel; een snel kind, fris en bevallig ;
6. (Zuidn.) levendig, krachtig: snelle ogen ; snel zien, kijken ;
7. Zuidn.) fel, snijdend, scherp.

III. v. (-len), schaaldier (Gammarus zaddachi), dat zich zeer snel in het water voortbeweegt, en vaak het netwerk van te water staande vistuigen doorknaagt.