Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kanker

betekenis & definitie

m.,

1. ziekte die zich openbaart als een kwaadaardig woekergezwel (carcinoom) aan enig orgaan dat zich spoedig uitbreidt en snel tot ontbinding en verettering overgaat: kanker is een nieuwe vorming in normale weefseldelen, die daardoor vernield worden; kanker is nog altijd ongeneeslijk; iem. van kanker opereren; — kankergezwel: de kanker uitsnijden; — (volkst.) de kanker aan iem. of iets gezien hebben, er een heftige afkeer van, de pest aan hebben;
2. (fig.) een kwaad dat voortwoekert en om zich grijpt, vaak ongeneeslijk blijkt : jenever is een kanker voor de lagere volksklassen; de zwarte handel was de kanker van het distributiestelsel; — 3. benaming voor verschillende ziekten of gebreken bij dieren, Aan planten of bomen, in aardappelen en in kaas;
4. (w. g.) iem. die kankert, kankeraar.