v. (-n),
1. toestand van ziek-zijn: tijdens zijn ziekte ; in geval van ziekte ;
2. elk der bijzondere vormen waarin het ziek-zijn zich voordoet: een besmettelijke, ongeneeslijke, dodelijke ziekte; een ziekte onder de leden hebben; — vallende ziekte, epilepsie; — Engelse ziekte, zie Engels ; — (pregn.) de ziekte-, de pest, nog wel in de grove verwensing krijg de ziekte : — ook van organen enz.: de ziekten van de lever, van het bloed ; — ziekte van het vee, van planten:
3. abnormale gesteldheid die vergeleken wordt met lichamelijk ziek-zijn : de behoefte tot Kwaadspreken is bij sommige mensen een ziekte; de ziekten der maatschappij.