(deelde in, heeft ingedeeld),
1. volgens een bep. plan in delen scheiden die met elkaar in betrekking blijven en samen het geheel blijven uitmaken, rangschikken: de redenaar had zijn rede in drieën ingedeeld ; de planten worden of volgens een natuurlijk óf volgens een kunstmatig stelsel ingedeeld; — (wev.) de schets (van een weefpatroon) indelen, haar door elkaar kruisende lijnen in het nodig aantal koorden en inslagvakken verdelen ;
2. iets of iem. als een deel inschikken bij, tot een der delen maken of bestemmen van een groter geheel: hij werd bij de rijdende artillerie ingedeeld; zijn de miliciens al ingedeeld?, bij de respectieve wapens ondergebracht.