Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Blijven

betekenis & definitie

(bleef, is gebleven), zelfst. en koppelwerkw.,

1. voortgaan te bestaan: wat ook vergaat, dit blijft;
2. zekere toestand behouden: niet van plaats, tijd enz. veranderen: de lucht blijft bewolkt, daarom blijven we thuis; ik blijf aan mijn werk; ik blijf uw trouwe vriend; goed blijven, niet bederven, (ook) niet kwaad worden; — gezond blijven, niet ziek worden; — met een onbep. w., voortgaan met: ik blijf werken;
3. als handeling, toestand of betrekking voortgaan (en beëindigen of beëindigd worden) nl. wat genoemd of bekend verondersteld wordt: twee leden bleven, de rest nam ontslag; ik blijf vandaag (nl. eten of slapen); — borg blijven; — onbeslist blijven; het antwoord schuldig blijven; — in zijn geheel blijven, zich niet verdelen, niet verdeeld worden; —daarbij blijft het, dat is besloten, (ook) men gaat niet verder; — bij zijn woord blijven, zich houden aan hetgeen afgesproken is; bij iets blijven, er bij volharden; — blijven doet beklijven, volharding brengt gewin;
4. na een zeker punt niet verder gaan, achterblijven: achterwege blijven, niet geschieden, niet komen; — staan blijven, steken blijven, niet kunnen voortgaan (met een rede, en arbeid); — waar blijft gij toch? hoe komt gij zo Iaat? — als men persoonlijke redenen laat wegen, waar blijft dan de billijkheid? dan is de billijkheid ver te zoeken; — waar blijft ge nu met uw bewijzen? uw bewijzen zijn volmaakt weerlegd; (ook) kom nu eens op met uw bewijzen; — twee van zeven blijft vijf, blijft over; — waar zijn wij gebleven? hoe ver kwamen wij (met een verhaal, met de studie enz.); — laat dat maar blijven, laat dat maar achterwege; dat hoeft niet; (ook) dat hoef je niet terug te geven; — ik laat het er niet bij blijven, ik zal de zaak voor de rechter, voor een hogere autoriteit brengen, berust er niet in; — blijf mij van het lijf, hoor! blijf van mijn lijf!, raak mij niet aan (ook als bedreiging);
5. sterven, sneuvelen: hij is op zee gebleven; op het slagveld blijven; Graaf Adolf is gebleven; — in een aanval van woede, van een kwaal blijven, daardoor (plotseling) sterven; hij blééf er haast in; — stranden, vergaan: dat schip is op de Banjaard gebleven;
6. in enkele verb. om het ontstaan van een nieuwe toestand aan te duiden: plotseling dood blijven; stom blijven, verstomd staan.