Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Plan

betekenis & definitie

(<Fr.), o.,

1. (-s), schets, plattegrond: plan der stad ’sGravenhage; 'plan der uitbreidingen van deze stad; een plan schetsen, tekenen; — het in tekening gebrachte, uitgewerkte ontwerp van een bouwwerk: het plan van het nieuwe theater;
2. (-nen), ontwerp, aangevende de manier waarop iets moet worden ingericht en ten uitvoer gelegd: het plan van een hervorming; het plan van een schilderstuk;
3. ontworpen stelsel volgens hetwelk men iets wil doen: naar een bepaald plan te werk gaan-,een plan maken, beramen ; — (Zuidn.) zijn plan trekken, zich met eigen middelen uit de slag trekken, zich weten te redden:
4. opzet, voornemen tot iets: een mooi, een ondoordacht plan; verraderlijke plannen; — hij heeft grote plannen, denkt veel te doen; — een plan maken, bedenken, ontwerpen, smeden; — een plan uitvoeren, verwezenlijken;ons plan viel in duigen; — de weg naar de hel is met mooie plannen geplaveid, veel neemt men zich voor, maar weinig brengt men ten uitvoer; van plan zijn, voornemens zijn;
5. een der gedeelten waarin men met betrekking tot het perspectief een schilderij of vergezicht verdeelt: op het tweede plan zien wij een herberg; — (fig.) zij werd naar het tweede plan verschoven;
6. niveau, hoogte waarop iets staat: hij trachtte het gesprek op een hoger plan te brengen.