Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Heiden

betekenis & definitie

m. (-en),

1. hij die niet in de ware God gelooft (en niet gedoopt is), ongelovige (in tegenst. met Joden en Christenen ; later zij die aan meer dan één God geloven, dus ook tgov. Mohammedaan): de afgoden der heidenen ; de zending onder de heidenen ; —den heidenen prediken, liet Evangelie verkondigen onder de heidenen, (fig.) te vergeefs aan booswichten de deugd prediken; hij is aan de heidenen overgeleverd, hij is in de macht van personen die hem niet zullen ontzien, hij heeft het ergste te wachten : — men moet niet scheiden als heidenen en Turken, gezegd als aansporing om tot afscheid nog een glaasje te drinken ;
2. afvallig Christen; ongodsdienstig mens in ’t alg. ;
3. (-s), Zigeuner: de heidens vertoonden zich in het begin der 15de eeuw voor het eerst in West-Europa.