Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Halfje

betekenis & definitie

o. (-s),

1. de helft: ik heb er een gulden voor betaald, maar je kunt het voor het halfje krijgen; ik wil het voor het halfje doen, voor de helft van wat een ander er voor vraagt; — (Zuidn.) het is maar een halfje, het is niet al te best, het is maar ten dele goed;
2. de helft van zekere maat: een halfje cognac; — meestal absol. voor een half glas (wijn, jenever enz.): als je geen heel meer hebben wilt, laat ik je dan een halfje inschenken; aannemen! nog een halfje; — ook een maatje waar zoveel in gaat; (gew.) zekere aardappelmaat;
3. muntstuk ter waarde van een halve cent: ik doe alle halfjes die ik ontvang in een spaarpot;hij zou een halfje in tweeën bijten, hij is zeer gierig.