Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Gulden

betekenis & definitie

I.bn.,

1. (in litt. taal en in vaste verb.) gouden : zij aten uit gulden schalen; de slag der gulden sporen, Guldensporenslag, slag bij Kortrijk (11 Juli 1302) waar de Vlamingen het Fr. leger versloegen; — het Gulden Vlies, zie Vlies ;
2. verguld : een gulden lijst; met gulden letteren geschreven staan, (oneig.) op bijzonder roemrijke wijze vermeld staan;
3. (oneig.) als goud blinkend : een gulden gloed ; de gulden stralen der zon ; — goudgeel: gulden aren;
4. (overdr.) heerlijk, voortreffelijk : gulden dagen beleven ; de gulden eeuw, de gouden eeuw, zie Gouden; — (R.-K.) het gulden mysterie, Maria Boodschap ; de gulden mis, plechtige mis in de vroege morgen van quartertemper-Woensdag van de advent; vandaar ook de gulden Woensdag; — kostelijk, waardevol: een gulden les; de gulden middelmaat, het juiste midden; — (rek.) de gulden regel, de regel van drieën; gulden snede (sectio aurea of divina) verdeling van een lijn, zodanig dat het langste stuk middenevenredig is tussen het geheel en het kortste stuk; — gulden jaar, zie Guldenjaar ; — gulden ader, speenader in de endeldarm ;

II.zn. m. (-s, gulden),

1. (hist.) goudstuk;
2. (thans) zilveren munt verdeeld in 100 cents, de eenheid in het Nederl. muntstelsel (als munt en als valuta): een gulden wisselen; een zak guldens, een zak met 000 guldens er in ; ook deze som gelds ; een papieren gulden, een zilverbon van f 1 ; — de gave gulden, de Kederland.se valuta vóór de devaluatie ;
3. bedrag ter waarde van die munt: het kost vijf gulden ; een gulden (aan) centen; dat stuk is 2000 gulden waard; — in de spreektaal wordt bij prijzen gulden en centen vaak weggelaten, b.v. dat kost drie-twintig, nl. drie gulden en twintig cent.