Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Helft

betekenis & definitie

v. (-en), elk der beide gelijke delen waarin men iets verdeeld heeft of zich verdeeld denkt: de helft van tien is vijf; geef mij de helft van die appel; Salomo zeide: doorsnijdt dat levende kind in tweeën, en geeft de ene (vrouw) een helft, en de andere een helft; — op de helft, halverwege : wij zijn nu op de helft; — voor de helft van de prijs, voor de halve prijs ; — bij mij krijgt ge de helft meer voor hetzelfde geld, nog half zoveel; — (niet letterlijk) een groot deel: de helft van wat hij zegt is niet waar ; de helft van de tijd komt hij te laat, zeer dikwijls; (fig.) mijn betere helft, mijn wederhelft, mijn echtgenote ; — (zegsw.) het scheelt zoveel als tweemaal de helft, het lijkt naar niets; — de andere helft is ook zo, de rest is eveneens, schei dus maar uit met vertellen; minder eig. ook van ongelijke delen : hij kiest altijd de grootste helft; het bock is voor de grootste helft klaar, voor het grootste gedeelte.