Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afleiding

betekenis & definitie

v. (-en), de daad van afleiden in de meeste betekenissen van het woord:

1. (geneesk.) prikkel op een gezond lichaamsdeel om aan een ziek deel ontspanning te geven: men maakt een fontanel op de arm, om afleiding te geven aan ziekelijke lichaamsdelen;
2. handeling of voorval waardoor iets gevaarlijks of onaangenaams tijdig wordt afgewend : dat gaf een ongezochte afleiding; (krijgsw.) een aanval op een ander punt geeft afleiding voor een bedreigd punt; — die vraag, dat voorval gaf een afleiding aan 't gesprek, een wending ;
3. wending aan iemands gedachtenloop gegeven, waardoor hij niet meer denkt aan wat hem kwelt of verdriet berokkent en vrolijker, opgewekter wordt: afleiding nodig hebben; een afleiding geven, bezorgen, verschaffen aan iemands gedachten, ook : iem. of zich zelf ;
4. iets dat afleiding geeft (voorval, bezigheid) gewoonlijk in de zin van uitspanning : afleiding heb ik genoeg ; het beoefenen van sport geeft menigeen een gepaste afleiding;
5.(taalk.) abstr. : het afleiden van een woord, het aanwijzen van het verband tussen een woord en het stamwoord; dat verband zelf: de leer der afleiding; — het vormen van nieuwe woorden door aanhechting van een voor- of achtervoegsel enz. ; — concr. : woord door afleiding gevormd: het woord koningin is een afleiding van „koning" ; — samenstellende afleiding, vorming van een woord door verbinding van twee bestaande woorden, gepaard gaande met aanhechting van een achtervoegsel, ook: de woorden daardoor ontstaan: ,blauwgekield’, ,ondermaans', ,blondlokkig', ,boosaardig', inachtneming',de laatkomer', .terzijdestelling' zijn samenstellende afleidingen.