I. m. (-s, -en),
1. gewaarwording van een tintelende, kittelende werking; tinteling, prikkeling; — meestal oneig.: de prikkel van zondebewustzijn;
2. (fig.) bekoring, aantrekkingskracht: de prikkel van het romaneske;
3. onbewuste werking van het dierlijk of plantaardig weefsel, die een bepaalde reactie ten gevolge heeft: een prikkel op de reuk- en smaakzenuwen.
II. m. (-s),
1. ijzeren punt, gepunte stok om dieren voort te drijven: tegen de prikkel stoten; — (bijb.) de verzenen tegen de prikkels slaan, eig. van ossen gezegd die bij het achteruitslaan zich tegen de prikkels bezeren; (fig.) opstandig, weerspannig zijn;
2. soort van ijzeren punt waarmee men een slede voortbeweegt;
3. soort van elger;
4. soort van weegtoestel voor vaten, tabak enz.;
5. (bij planten) doorn, kafnaald, brandbaar;
6. (fig.) drijfveer, aansporing, spoorslag: de prikkel der eerzucht; dit eerste slagen zij u een prikkel, altijd uw best te doen.