Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Klassieke School

betekenis & definitie

richting in de economie waarvoor Adam →Smith de grondslag legde met zijn hoofdwerk Inquiry into the nature and the causes of the wealth of nations (1776). Hierin is de centrale vraagstelling hoe het individuele en maatschappelijke welvaartsstreven bevorderd kunnen worden.

In aansluiting bij de filosofische stromingen van zijn tijd, m.n. het →deïsme en het rationalisme van de →Verlichting, waarin men zocht naar een ‘natuurlijke orde’ van de dingen, kwam Smith tot een leer van de spontane harmonie. Wanneer men ieder, binnen de perken van openbare orde en goede zeden, op economisch gebied zijn gang laat gaan, zal het algemeen belang het beste worden gediend: er is harmonie tussen individueel belang en algemeen belang. Het ontstaan van deze harmonie wordt in de gedachtengang van Smith en zijn navolgers, m. n. D.→Ricardo, T.R.→Malthus, J.B.→Say, N.W. →Senior en J.Stuart →Mill, als het ware door een onzichtbare hand bevorderd. Daarbij hadden de klassieken vooral het oog op de prijsvorming, die als een min of meer onfeilbaar mechanisme de produktie van goederen en diensten zou afstemmen op de behoeften, waardoor welvaartsvorming en verdeling optimaal zouden geschieden.Zo groot was het vertrouwen van de klassieke economen in een feilloze werking van dit prijsmechanisme, dat zij slechts bij hoge uitzondering een ingrijpen van de overheid op dit terrein verantwoord achtten. Zich aldus kerende tegen de protectionistische opvattingen van het →mercantilisme leidde de klassieke economisch-wetenschappelijke gedachtengang als vanzelf tot de leer van de staatsonthouding in het economische leven. Op deze wijze is er een rechtstreekse verbinding tussen de economische theorieën van de Klassieke School en ! het 19e-eeuwse economisch →liberalisme, dat zowel in het nationale als het internationale economisch verkeer een laissez-faire, laissez-passer wenste. ‘De kleinste begroting is de beste begroting’ was het adagium van de klassieken.

In zijn tweeledige betekenis, èn voor het theoretisch-economisch denken èn voor de praktischmaatschappelijke opvattingen van de 19e eeuw, is de invloed van de Klassieke School groot geweest.

In theoretisch opzicht is de leer van Smith en zijn navolgers met recht klassiek, voorzover zij kwam tot een stelsel van algemene wetmatigheden, waarop steeds is voortgebouwd. De klassieke economisten concentreerden zich aanvankelijk vooral op het vraagstuk van het ontstaan van de →waarde, waarvoor zij de →arbeidswaardeleer ontwierpen. Daarnaast legde Ricardo met zijn leer van de →comparatieve kosten de grondslag voor de theorie van de internationale handel, terwijl met Malthus de moderne bevolkingstheorie aanvangt. Meer in het algemeen wordt in de moderne →groeitheorie op de Klassieke School teruggegrepen. Het structurele karakter van veel huidige economische problemen heeft er ook toe geleid dat sommige elementen van de klassieke visie weer een rol spelen.

LITT: .L.J.Zimmerman, Gesch. van het econ. denken (1964); J.Schumpeter, Hist. of econ. analysis (1964); R.V.Eagly, The structure of classical econ. theory (1974); D.P.O’Brien, The classical economists (1975).