Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

of

betekenis & definitie

voegw.,

1. ter verbinding van twee zinsdelen die verschillende mogelijkheden uitdrukken (in sommige contexten elkaar uitsluitend, in andere niet; in het laatste geval gebruikt men wel de constructie en/of): het is dag — het is nacht; deze — gene, iemand, wie ook; de een — ander, iemand; het een — ander, iets; een — ander; enig: een ander dier; nu — dan, vroeg of laat, eens, wanneer ook; min — meer, enigermate; zwijg! ... — (zwijg je niet) ik zal het je inpeperen; een pond — drie, ongeveer drie pond; een man — acht; een dag — wat, enkele dagen;
2. ter verbinding van een verklarend zinsdeel aan een ander: de zebra — Kaapse ezel;
3. in zinnen waarvan de inhoud door een ontkenning in de voorzin beheerst wordt: ik kom nergens, — ik hoor erover spreken;
4. in toegevende bijzinnen, al, hoewel, hoezeer: je moet het doen, — je wilt — niet; — ik al riep, er kwam niemand;
5. in vergelijkende zinnen bij schijnbare overeenkomst, alsof: hij stond te kijken — hij geen tien kon tellen;
6.in elliptisch gebruik: — jij nooit eens een fout maakt! ;
7. grammatisch-verbindend voegw., in bijzinnen waarvan de inhoud als twijfelachtig gedacht wordt: ik twijfel, hij zal komen; in elliptische zinnen: ik zal eens wachten, (en zien) — hij het doet; — je mij begrijpt, (eig.) ik weet niet, of;
8. (gemeenz.) achter andere vraagwoorden: ik weet niet wie — het gedaan heeft; wanneer je komt, je bent altijd welkom;
9. bij verzwegen hoofdzin: — hij nog leeft? — hij nog zal komen?, ik zou wel eens willen weten, of;
10. als sterke bevestiging: ik blij ben! (hoe kun je nog vragen, of enz.); heb je er zin in? ik!; kom je ook? en —!