Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kunnen

betekenis & definitie

(kon, konden, heeft gekund), (overg. en onoverg.; moeilijk te scheiden),

1. de geschiktheid, het door aanleg of oefening verkregen vermogen bezitten het genoemde of uit het verband blijkende te doen: hij kan goed zingen, biljarten; kun je zwemmen?; ik kan die taal wel lezen, maar niet goed spreken; ook met (voor)naamw. object: hij kan dat niet; hij kan er niets van;
2. de kracht of macht bezitten tot, vermogen, (soms) slagen in: kun je die balk optillen ?; hij kan niet meer werken; zonder infinitief, al of niet met uitgedrukt object: je kunt dat of je kunt het niet; had jij dat gekund?; hij kan niet meer, is uitgeput, of niet in staat verder te gaan; ergens tegen —, in staat zijn het te verdragen; (in bepaald verband) zichzelf weten te brengen tot: hoe kon je zo iets doen!;
3. in staat zijn, de mogelijkheid hebben tot; (van zaken) mogelijk zijn als gevolg van een bepaalde omstandigheid of omstandigheden: hij kan niet slapen door dat lawaai, je kunt zo niet gaan, die weg is afgesloten; ik kan hem missen als kiespijn; in de gelegenheid zijn (tot): neem wat je krijgen kunt; ik kan nu niet met je meegaan; (zonder infinitief) nu kan ik niet, misschien morgen; je kunt niet beter doen, het is het beste zo te handelen; hij kan geen goed meer doen, alles wordt van hem ongunstig opgevat; mogen: je kunt gaan; voor mijn part kan hij komen; (soms) moeten, verplicht zijn: nu kan ik het betalen!; (gew.) je kunt zien dat het in orde is, zorg er maar voor dat het in orde komt; (gew.) er niet van uit —, er niet buiten kunnen; (van zaken) mogelijk zijn, gaan, acceptabel zijn: dat kan zo wel; zo kan het niet langer; buiten iets —, het niet nodig hebben, weten te ontberen; bij iets —, in staat zijn het te bereiken, aan te raken; hij kan er niet bij, (fig.) het gaat zijn verstand te boven; (kaartspel) ik kan er niet boven (spelen), heb geen hogere troef; over iets heen —, het uit zijn gedachten zetten; hij kan er niet over uit, hij raakt daarover niet uitgepraat; ik kan er niet van tussen, zie geen kans eraan te ontkomen; de ring kan niet aan de vinger, is te nauw om eraan gestoken te worden; het deksel kan er niet af, zit te vast om eraf genomen te worden; het kan er niet door (gebracht, gestoken worden enz.); (fig.) het kan ermee door, is goed genoeg, passabel, of wel: vergeeflijk; al de tarwe kan er niet in, de zak is te klein; eronder — (geplaatst, gelegd, gestoken kunnen worden enz); (kaartspel) een lagere kaart kunnen spelen; over iets — (gebracht, geschoven, gelegd kunnen worden enz.); uit iets — (gaan, gebracht worden enz.); de lap is te klein, er kan geen jas uit, gemaakt worden;
4. als hulpww. van modaliteit, om een mogelijkheid uit te drukken: veroordeel hem niet, hij kan nog onschuldig zijn, misschien is hij nog onschuldig; hij kan het geld verloren hebben, heeft het wellicht verloren; het — er 100 geweest zijn; zij kan uren voor zich uit zitten staren, het komt voor dat zij dat doet; om een geoorloofd zijn uit te drukken: zo iets kun je niet doen, het is in strijd met de conventies, het is niet behoorlijk.