Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

harmonie

betekenis & definitie

[Gr., samenvoeging], v. (-ën),

1. overeenstemming, het aangepast zijn van elementen aan elkaar en aan hun milieu (e): de — van de natuur; een — van kleuren; de — van zijn leven was gebroken; in zijn, in overeenstemming; eensgezindheid; goede verstandhouding, eendracht: zij leven in de beste —; gewone naam van sociëteiten;
2. samenklank of lineaire opeenvolging van samenklanken (e): een meeslepende, smeltende —; in engere zin de verbinding van gelijktijdig klinkende tonen volgens vaste regels, m.n. van drieklanken; ook de overeenstemming van al de stemmen, partijen van een muziekstuk (in tegenstelling tot de melodie)-, de melodie van dat stuk is goed, maar de — kon beter zijn;
3. de gezamenlijke blaas(hout en koper) en slaginstrumenten in een orkest en de bespelers ervan;
4. (mv. -s), vereniging van personen die harmoniemuziek maken.

(e) Naar de overheersende opvatting in de westerse cultuur bestaat harmonie in de juiste verhouding der delen of momenten van een geheel, hun samenwerking tot een schoon en goed geheel. Zij kan zijn: esthetisch (samenwerking van schone elementen), ethisch (overeenstemming van verschillende aandriften, doelstellingen enz. in de eenheid van een mensenleven), sociaal (van het streven van velen in de eenheid van een gemeenschap). De term harmonie wordt reeds in de filosofie van de oudheid gebruikt. Volgens Herakleitos bewerken de elkaar gelijktijdig tegengestelde zaken in de wereld een harmonie (Lat. coincidentia oppositorum). Pythagoras en zijn school vatten de harmonie astronomisch op. Het thema der harmonie vindt men ook later: bij sommige stoïci, Paracelsus, Kepler, G.

Bruno, G.W.Leibniz, J.G.Herder. LITT. B.van der Waerden, Harmonielehre der Pythagoreer (1943); L.Spitzer, Classical and Christian ideas of world harmony (1963); H.Kayser, Akróasis. Die Lehre von der Harmonik der Welt (1964).

MUZIEK. In de klassieke Griekse muziektheorie betekende harmonia een bijzondere octaafvulling van vier vaste tonen (e-b-a-e of e-d-a-e) met vier wisselende tonen daartussen, geordend volgens de verschillende toongeslachten (→diatonisch, -achromatisch, enharmonisch). In de moderne muziektheorie verstaat men onder harmonie: de samenklank van tonen en de lineaire opeenvolging der samenklanken, →harmonieleer.