Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

handel

betekenis & definitie

m.,

1. het handelen, m.n. het geheel van iemands handelingen en gedragingen: iemands — en wandel;
2. in bijzondere en gewone betekenis de handeling van kopen en verkopen; (economie) de zelfstandige schakel in de goederenstroom van de oerproducenten naar de uiteindelijke consumenten (e); eerlijke, vreedzame effectieve waarbij het om de goederen zelf gaat, tegenover speculatieve waarbij het om de prijsverschillen gaat; als bedrijf van de zakenman: drijven, handelaar zijn, handel uitoefenen; als middel van bestaan: in de — gaan, handelaar, vertegenwoordiger worden; — en scheepvaart; ruil-, koopverkeer: de beschermen, bevorderen; de — bloeit, kwijnt; vrije —, niet belemmerd door maatregelen van de overheid; iets in de(n) brengen, het voor geld verkrijgbaar stellen; niet in de(n) — (van boeken), niet door een uitgever geëxploiteerd, maar op kosten van de schrijver of van een stichting alleen voor vrienden of belanghebbenden gedrukt; (recht) zaken buiten de zaken die buiten het rechtsverkeer staan en geen voorwerp van rechtshandelingen of overeenkomsten kunnen zijn, niet bezeten kunnen worden enz., tegenover zaken in de drijven in een bepaald artikel, er zaken mee doen: in graan, in goederen, in effecten; ook als naam van een bedrijf: — in kantoorbehoeften; een plaats met veel —, waar veel handel gedreven wordt; binnenen buitenlandse in het land

zelf, resp. met het buitenland; internationale de op Amerika, die op Amerika gedreven wordt; de Engelse —, de hele Engelse commerciële wereld; met persoonsverbeelding: de heeft behoefte aan goede verkeersmiddelen; ook metonymisch voor de gezamenlijke handelaren: de Amsterdamse —;

3. vertier, omzet: er is veel de is flauw; de beurs was vast met weinig —;
4. zaak van koop en verkoop, handelszaak: je moet er geen — van maken;
5. handelswaar: hij nam wat — mee; (ook) daar ging hij met zijn hele -, met zijn hele boeltje.

(e) Omtrent het begrip handel treft men in de litteratuur een veelheid van definities aan, b.v.: die categorie van bedrijvigheid die aan de produktie deelneemt door koop en verkoop van goederen zonder deze daarbij een technische vormverandering te doen ondergaan (Haccoù), of ruimer: alle door de arbeidsverdeling noodzakelijk geworden verrichtingen met betrekking tot het voortstuwen van de goederenstroom van oerproducent naar uiteindelijke gebruiker, ongeacht de personen die de handelingen verrichten (Van Muiswinkel). De handel wordt ook wel gedefinieerd door het geven van een opsomming van taak of taken ofwel van door de handel verrichte handelingen; dit is echter hachelijk, omdat deze niet onder alle omstandigheden dezelfde zijn en niet nagegaan wordt in hoeverre zij wezenlijk zijn voor de functie van de handel. De handel streeft naar een inkomen door het voortstuwen van de goederenstroom en tracht dit door eigendomsverkrijging te verwerven uit het gelijktijdige prijsverschil dat normaliter bestaat tussen zijn inkoopen verkoopmarkt.

De handel moet wel onderscheiden worden van →arbitrage, →speculatie en →termijnhandel.

In de litteratuur treft men vele onderscheidingen binnen de handel aan, waarvan de meeste echter geen of weinig principiële betekenis hebben. Zo onderscheidt men wel naar het object: goederenhandel, effectenhandel, valutahandel. Verder naar het al of niet plaatsgebonden zijn: gezeten of gevestigde en ambulante of reizende handel, particuliere en overheidshandel (al naar zij gedreven wordt door particuliere ondernemingen of door van overheidswege opgerichte handelsbedrijven), concurrerende en monopolistische, legale en illegale, effectieve en speculatieve, verzorgende en internationale tussenhandel, directe en indirecte (met tussenpersonen), binnenen buitenlandse handel. Belangrijker is de indeling in de aan de finale consument leverende kleinhandel (→detailhandel) en de alle overige handelsschakels omvattende →groothandel, waarbij dan verder nog veelal onderscheiden wordt in collecterende en distribuerende handel. De term kleinhandel legt de nadruk op klein, terwijl hieronder ook grote bedrijven vallen en soms ook grote transacties plaatsvinden; het is derhalve beter te spreken van detailhandel. Ook de term groothandel wekt in het algemeen verwarring; niet alleen behoren hiertoe ook kleine en soms zeer kleine bedrijven, maar bovendien is verwarring met de grossierderij (tussen detailhandel en een voorafgaande geleding in de bedrijfskolom) mogelijk.

Onder collecterende handel verstaat men het samenbrengen van door de producenten voortgebrachte hoeveelheden goederen tot grotere partijen (collecterende kleinhandel: handel die goederen in kleine hoeveelheden van de producent koopt: opkopers; collecterende groothandel: handel die de goederen in grote hoeveelheden koopt van de producent of van de collecterende kleinhandel en in grote hoeveelheden verkoopt aan de distribuerende groothandel of verwerkingsfabrikant). Distribuerende handel is de handel die de goederen in de richting van de finale consument stuwt, waarbij deze goederen in telkens meer handen komen (distribuerende groothandel, zoals importeurs, grossiers, die de goederen in het groot koopt van de collecterende groothandel of fabrikant en in grote quanta verkoopt aan de distribuerende kleinhandel: winkeliers, marktkooplui, marskramers, venters, die de goederen in kleine hoeveelheden aan de consument verkoopt).

Volgens een functionele indeling kan men onderscheiden distribuerende handel, omvattende de detailhandel en de grossierderij (beide gericht op de distributie aan de finale consumenten) en de tussenhandel, omvattende alle handelsgeledingen in de bedrijfskolom die zijn gelegen tussen de oerproducenten en de laatste bewerkingsproducenten, resp. de distribuerende handel, m.n. de opkopende handel, de verzamelende groothandel, de exporteur, de importeur en de verdelende tussenhandel. De opkopende tussenhandel is dan de plaatselijk gebonden handel, die zich tot taak stelt kleine hoeveelheden op te kopen en tot grotere partijen te verenigen; dit kan betrekking hebben op kleine door de individuele oerproducenten voortgebrachte hoeveelheden goederen, dan wel b.v. op lompen, schillen, niet meer gebruikte goederen enz. De verzamelende groothandel is de geleding die na de opkopende handel resp. dadelijk na de oerproducent komt, voorzover deze categorie tot de handel behoort en niet het karakter van exporteur of importeur heeft; hier vindt een samentrekken van goederen plaats op meer centrale punten in een geografische grotere kring en in grote hoeveelheden. De exporteur verhandelt de goederen naar het buitenland, de importeur voert goederen van buiten de landsgrenzen in het land van zijn vestiging in. Zij zijn niet aan een bepaald stadium in de bedrijfskolom gebonden. De verdelende tussenhandel in het algemeen betrekt de goederen van de verzamelende groothandel, exporteur of importeur, of laatste bewerkingsproducent, en levert aan de eerste geleding van de distribuerende handel, maar kan zich ook tussen twee bewerkingsproducenten of tussen een van de andere handelsvormen en de eerste bewerkingsproducent bevinden.

In het algemeen is het ontstaan van de handel een gevolg van het feit dat

1. de geproduceerde hoeveelheden, lokaal gezien, anders zijn dan de verbruikte;
2. de gezamenlijk voortgebrachte goederen niet in dezelfde sortering worden verbruikt;
3. produktie en consumptie niet op hetzelfde tijdstip plaatsvinden;
4. de plaats van voortbrenging veelal niet dezelfde is als de woonplaats van de verbruiker. De handel houdt zich dan ook bezig met het verzamelen, sorteren, voortstuwen en verdelen der goederen.

De functie van de handel in de organisatie van de maatschappelijke voortbrenging kan worden gezien in een verbetering van de verhoudingen, t.w. door hergroeperingen in hoeveelheid en in samenstelling der goederen in verband met de eisen van de verdere voortstuwing van de goederenstroom (b.v. behoefte aan bepaalde hoeveelheden, selectie in een bepaald quantum, samenvoeging tot bepaalde hoeveelheden), in hoeveelheid en samenstelling in verband met de verhoudingen van tijd en van de vermogensaanwending (financiering van leveranciers of afnemers) alsmede in verband met de specialiteit van kennis betreffende de bijzondere omstandigheden van de voortstuwing van de goederenstroom.

De betrokken functies kunnen door een gedifferentieerde, zelfstandige handel worden uitgeoefend, maar dat is niet noodzakelijk. Het bestaansrecht van de handel is dan ook te vinden in de voordelen van de zeer sterke →differentiatie. De bewegingsverschijnselen in de organisatie der maatschappelijke voortbrenging, t.w. integratie, differentiatie, parallellisatie en specialisatie, doen zich uiteraard ook ten aanzien van de handel gelden. Soms vindt direct contact tussen oerproducent en finale consument handel. Bedrijfsvormen en bedrijfstypen plaats (b.v. de producent gaat naar de consument, de consument zoekt de producent op, contact op een plaatselijke technische markt, verzenden van goederen door de producent aan de finale consument); dit stuit echter meestal op grote bezwaren. Een uitzondering vormen b.v. de bloemenkwekerijen, boomgaarden, boter, kaas en eieren op weekmarkten, zgn. road side markets van boeren en kwekers langs de weg enz.

Voorts denke men aan het vestigen van eigen winkels door fabrikanten of aan rechtstreekse leveringen van de producent aan de detaillist met voorbijgaan van de grossier. De mogelijkheden hiertoe zijn in de industriële sfeer veelal groter dan in de agrarische. Men spreekt in dit verband wel van de uitschakeling van de handel, als bepaalde handelsgeledingen van de bedrijfskolom elkaars functie overnemen, of als andere geledingen die handelsfuncties integreren. Veeleer zou men echter kunnen vragen waarom een bepaalde differentiatie optreedt: soms zijn de verhoudingen van dien aard, dat geen behoefte bestaat aan een zelfstandige handel en dat de functies van de handelsgeledingen evengoed of zelfs beter door andere geledingen kunnen worden vervuld. [drs.J. G.Morreau] LITT. N.J.Polak, De taak van de tussenhandel (1924); J.F.Haccoù, Handel en marktwezen in goederen (2 dln., 2e dr. 1957); F.L. van Muiswinkel, Handel, markt en beurs (11e dr. 1976); F.L.van Muiswinkel, De handelsonderneming (9e dr. 1976). GESCHIEDENIS.

De oorsprong van de handel ligt in het verlangen naar goederen die niet of niet voldoende, aanwezig zijn in het eigen territoir. Hierin werd aanvankelijk voorzien door o.a. roof, ruil en tributen (als tegenprestatie voor bescherming). Geregelde handel ontstond pas toen groepen mensen zich permanent gingen vestigen, landbouw gingen bedrijven en een zekere arbeidsverdeling en specialisatie ontstond (b.v. China, Egypte, Mesopotamië). Met de toenemende differentiatie en integratie binnen deze samenlevingen werd de handel tot een aparte bezigheid, uitgeoefend door mensen die om verschillende redenen minder aan hun territoir gebonden waren dan de boeren. Met het ontstaan van ruilmiddelen die in een groot gebied geldig waren, toenemende kennis van de omringende wereld en daarmee gepaard gaande contacten met andere samenlevingen namen handelsactiviteiten toe.

De Feniciërs b.v. werden in de oudheid in de mediterrane wereld het handelsvolk bij uitstek. In de eerste eeuwen n.C. drongen Chinese kooplieden door tot Oost-Afrika; in de Indische Oceaan namen weldra echter de Arabieren een leidende positie in. Zij brachten specerijen, zijde en thee over de Aziatische landweg naar de Zwarte Zee en Alexandrië en trokken met karavanen door het woestijngebied van noordelijk Afrika. In grote delen van Europa verdween tijdens de vroege middeleeuwen de handel over lange afstand vrijwel geheel. De belangrijke zeehandel was geblokkeerd doordat de moslims het gehele westelijke deel van de Middellandse Zee beheersten. Naarmate de lange-afstandshandel over land door technische en andere ontwikkelingen uitvoerbaar werd in Europa, wisten Italiaanse kooplieden hierin een centrale positie te verwerven.

De landhandel op Duitse, Franse en Vlaamse steden was daarbij het belangrijkst. Zij slaagden er zelfs in (Marco Polo) rechtstreekse contacten over land met China te leggen. Terwijl de kruistochten reeds een intensivering van de contacten met zich mee hadden gebracht en kompas en zeekaarten ca. 1250 grotere zeereizen mogelijk maakten, ontwikkelde zich vanuit de Middellandse Zee een kusthandel op Westen NoordEuropa. Hij werd o.a. bevorderd door opkomst van de textielnijverheid, de verbetering van havens, kolonisatie van gebieden ten oosten van de Elbe en verruiming van het reeds door de Noormannen opgezette handelsverkeer met Russische gebieden. Langzamerhand vergrootten de Westeuropese kooplieden hun activiteiten, van landhandel op jaarmarkten tot internationale handel, o.a. in het organisatorisch verband van →Hanze en →Merchant Adventurers. Het handelsgebied groeide enorm door de Portugese verkenning van Afrika, het vinden van een route om Kaap de Goede Hoop naar Azië (1498) en de openlegging van Amerika na 1492.

Hierdoor werd de Arabische machtspositie in de handel tussen Europa en Azië voor het eerst aangetast, maar ook ontstond een verschuiving in het handelspatroon in Europa zelf: de landhandel werd minder belangrijk, de havens aan de Atlantische kusten werden belangrijker. De vondst van edele metalen in Mexico en Peru stimuleerde het handelsverkeer en begunstigde de vorming van duurzame kapitalen. Zij leidde echter ook tot een sterke prijsinflatie, die in Noordwest-Europa een sociale verschuiving en grote economische veranderingen met zich mee bracht: de groei van de ondernemersklasse en de relatieve achteruitgang van de grootgrondbezitters.

Tot ca.1800 bleef de internationale handel grotendeels geschieden via →handelscompagnieën. Sinds de middeleeuwen waren diverse handelstechnieken ontwikkeld (banken, wisselen giraalgeldverkeer); de omvang van de transacties bleef echter nog lang afhankelijk van de jaarlijkse zendingen monetair materiaal uit Amerika. In de handel voerden nog steeds luxegoederen de boventoon, hoewel bepaalde bulkgoederen (graan, wijnen, hout, suiker) een steeds belangrijker plaats gingen innemen. In deze periode bleef het karakter van de handel bepaald door de koloniale imperia en door de filosofie van het →mercantilisme.

Eind 18e eeuw begon de handel buiten deze kaders te treden. Nieuwe gedachten over mens en samenleving verwierpen de belemmeringen die de vrije handel en individuele ontplooiing in de weg stonden. Deze ontwikkeling werd door de economische groei sterk gestimuleerd, mede omdat verdiensten uit de plantages en de koloniale handel een zekere invloed hadden gehad op de mechanisering van de nijverheid tijdens de →industriële revolutie. De daardoor vergrote produktie moest voor een deel via de internationale handel zijn bestemming vinden. Onder Britse leiding werd vanaf ca.1780 de geleidelijke ommezwaai gemaakt naar liberalisatie van de handelsbetrekkingen (→handelsimperium).

De 19e eeuw werd gekenmerkt door een duidelijke suprematie van de Noordatlantische volkeren in het handelsverkeer. Londen trad op als financieel regulator, terwijl steeds meer kapitalen werden overgeheveld naar tropische gebieden ter verwerving van grondstoffen; de koloniale gebieden werden bovendien investeringsgebied voor afzet van Europese industrieprodukten en kapitalen voor de infrastructurele werkzaamheden. Na 1918 moest Groot-Brittannië zijn leidende positie afstaan aan de VS en werd de inperking van het handelsverkeer tot het eigen koloniale gebied opnieuw beproefd. Vooral na de beurskrach van 1929 kreeg het streven naar imperiale autarkie nieuwe impulsen. De wereldhandel was in 1938 30 % in omvang teruggelopen vergeleken met 1928. De importen exportverhoudingen tussen de verschillende delen van de wereld waren echter niet essentieel gewijzigd.

Engeland had een negatieve handelsbalans op de VS, de dominions, Europa en de tropische gebieden; hetzelfde gold voor Europa, met uitzondering van de Europese handel op Engeland. Evenwicht op de betalingsbalans werd verkregen door kapitaalsinkomsten en internationale diensten. De VS kenden een positieve handelsbalans, met uitzondering van de handel op de tropische gebieden. Deze gebieden wisten door hun handelsoverschot op de VS en Europa kapitalen te verwerven voor hun economische ontwikkeling.

Na de Tweede Wereldoorlog trad een versnelling op in het industrialisatietempo van de Atlantische economieën. Mede door de produktie van synthetische goederen was er sprake van een economische ontkoppeling tussen het Westen en de ontwikkelingslanden. De waarde van het uitvoerpakket van de tropische gebieden daalde in relatief opzicht en was onvoldoende groot om de aanschaf van kapitaalgoederen (voor de eigen industrialisatie) te kunnen voortzetten. De Amerikanen konden het zich veroorloven meer te importeren, terwijl de Europeanen zich genoodzaakt zagen meer te exporteren, toen hun onzichtbare verdiensten (vooral in het geval van Groot-Brittannië) terugliepen. Rationalisatie van de produktie werd begunstigd door marktvergroting binnen het kader van de →Europese Economische Gemeenschap. Opvallend was het snelle herstel na de oorlog van de Duitse en Japanse economie en de vooraanstaande plaats die beiden sinds 1950 in de wereldhandel innemen.

Zij bedreigen de Noordamerikaanse positie zodanig, dat niet meer gesproken kan worden van een ordenend centrum in de wereldhandel; om politieke redenen neemt bovendien de handel van de socialistische landen een aparte plaats in. De discrepantie tussen de waarde van de produktie van de geïndustrialiseerde landen en die van de grondstoffen producerende landen uit de Derde Wereld leidt bij toenemende politieke bewustwording van de laatste tot erscherpte economische tegenstellingen en conflicten. Daarmee is de wereldhandel veel meer polycentrisch geworden, hetgeen, ondanks eenheidspogingen via internationale conferenties, gevolgd wordt door een minder eenvormig internationaal handelsen betalingsverkeer. LITT. C.H.Herrick, Hist, of commerce and industry (1918); M.J.Herskovits, Economie anthropology (1952); K.Polanyi, Trade and markets in the early empires (1957); A.Maizels, Industrial growth and world trade 1899-1959 (1963); F.L.Pryor, The communist foreign trade System (1963); R.Sédillot, Hist. des marchands et des marchés (1964); W. Woodruff, Impact of western man (1966); F.L.van Muiswinkel, Handel, markt en beurs (7e dr. 1967); G.Dalton (red.), Tribal and peasant économies (1967); E.J.Hobsbawm, Industry and empire (1968); F.Hartog, Het economisch wereldbestel (6e dr. 1970).