(zag in, heeft ingezien), I. (onoverg.)
1. in iets kijken: mag ik uw boek — ?;
2.in iets naar binnen zien: iedereen kan hier zo gemakkelijk —;
II.(overg.)
1. een blik in iets slaan om de inhoud ervan te leren kennen, min of meer vluchtig lezen of bekij ken: even de krant
2. iets beseffen, begrijpen, bespeuren, vatten: hij ziet zijn dwalingen niet in; ik zie niet in, waarom dat niet mogelijk is; het wenselijke, noodzakelijke van iets niet —, niet kunnen erkennen dat het wenselijk is, noodzakelijk is; dat zie ik niet in, erken ik niet als juist;
3. op de genoemde wijze beschouwen, het houden voor: hij ziet de toekomst donker in.