Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zo

betekenis & definitie

I. bw.,

1. op gelijke, of dezelfde wijze: het zij -, aldus geschiedde het, amen; — waar ik leef; het heeft moeten zijn, het was voorbestemd; iets, iets als dat; wat zeg je van iets, iets zo wonderlijks of ergs; — een, meestal verkort tot zo'n, zulk een; in het algemeen: op — 'n mooie dag; maak niet — 'n spektakel; (minachtend) zo’n kerel; zo’n bedrieger; (ook wel) bewonderend, of vertederd: zo’n lieverd; van zo wat: dat duurt zo’n drie weken; in de verb. zo’n beetje, enigszins, min of meer;
2. in dezelfde mate: hij is — oud als ik; dit stuk is net groot; een bepaalde maat of graad: het kistje is groot, als ik hier aanduid; kom spoedig mogelijk; bij tijdaanduiding: is het al — laat?; en — {veel, groot enz.), in dagelijkse taal gebruikt wanneer men iets niet nauwkeurig bepalen wil of kan: laat hij en veel gulden voor dat huis besteden; op deze of die wijze: — moet je doen;
3. tijdaanduiding: — gewonnen, — geronnen, even vlug uitgegeven als men gekregen heeft; (spreekt.) aanstonds, onmiddellijk: het is gebeurd, in een ogenblik;

II. tw. met allerlei betekenis: vermindering, instemming, voldaanheid, leedvermaak enz.: —, heeft hij dat gezegd?; de vakantie was —!, prima, geweldig!; III. onderschikkend vw.,

1. indien, als: — zij het wist, zou zij het wel zeggen; al, indien al; — niet, ais dat niet het geval is, niet gebeurt;
2. vergelijkend: — aardig het voor één keer is, vervelend is het op den duur;
3. naar, gelijk: — ik hoor, moet hij morgen vertrekken;

IV. voegwoordelijk bw., zowel: — in de praktijk als in de theorie.