Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gemakkelijk

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st), (ook: makkelijk),

I. bn.,
1. zijn gemak zoekend, op zijn gemak gesteld: ik word op mijn oude dag wat -;
2. gemak opleverend: een gemakkelijke stoel; ik plaatste mij in een gemakkelijke houding; een —

leven (tje), een leven vol gemak en rust; het zich maken, een leven vol gemak en rust; het zich — maken, in een ongedwongen, min of meer luie houding gaan zitten, ofwel, zich van hinderlijke kledingstukken ontdoen;

3. geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk, licht: een gemakkelijke overwinning; —

spel met iemand hebben, zonder moeite van hem gedaan kunnen krijgen wat men wil; hij heeft het in die betrekking al heel niet veel te doen; . geen bezwaar opleverend datgene te ondergaan dat in een bep. (met te) is uitgedrukt: die plaats is te verdedigen;

5. hij is niet -, het is hem moeilijk naar de zin te maken; (ook) hij kan ongenadig opspelen, als iets niet in orde is;

II. bw.,

1. (van wijze) kalm, behaaglijk, zonder inspanning: liggen; op een wijze die gemak oplevert: dat huis is ingericht; die stoel zit niet —, men zit er niet gemakkelijk in; zonder bezwaar of-moei-te; dat gaat zo — niet, het kost meer moeite dan men zou denken; hij spreekt —, vloeiend en blijkbaar zonder inspanning, ziet niet de moeilijkheden;
2. (van omstandigheid) licht, zonder bezwaar: ik kan dat — missen; hij zal er niet afkomen,

hij zal er zeer onaangename gevolgen van ondervinden; het werk valt hem —; dat zal hem niet afgaan, daar zal hij veel moeite mee hebben; het zich maken, minder moeite doen dan gewenst is;

3. (van modaliteit) licht, mogelijk: er kunnen nog mensen onder het puin liggen.