Een bos ontstaat als op een stuk grond een groot aantal bomen bij elkaar gaat groeien. Lang geleden waren grote delen van Europa (en ook van Nederland) begroeid met natuurbossen; bossen dus, die zonder ingrijpen van de mens ontstaan waren.
Bijna altijd waren dat gemengde bossen, waarin allerlei boomsoorten door elkaar groeiden en waarin naast de eik plaats was voor de den, die op zijn beurt weer broederlijk door de kruin van een berk heengroeide. Pas veel later ontstonden de kunstmatige bossen: percelen bosgrond, die door de mens beplant werden, omdat hij hout nodig had. Toen ontstonden ook de bossen, die samengesteld zijn uit één enkele boomsoort.Vooral de tropen bezitten rijke, natuurlijke bossen. Niet alleen is het er warm en vochtig, maar bovendien zijn die tropische wouden zó dicht dat de bomen moeten vechten om een beetje zonlicht. Daardoor groeien ze snel, in een wanhopige poging om juist iets hoger te worden dan hun buurman.
Bossen behoren tot de natuurlijke rijkdommen van een land. Het hout kan gebruikt worden voor honderden doeleinden (van timmerhout tot papier toe). Bepaalde boomsoorten leveren produkten als rubber, kurk en suiker en soms zijn ook de vruchten van een boom erg waardevol voor de mens. Ook op een andere manier zijn bossen van grote waarde; ze vertragen de tocht van het regenwater naar de dichtstbijzijnde rivier en helpen op die manier mee om overstromingen te voorkomen.
Bosbouw is de nijverheid, die zich met alle werkzaamheden in de bossen bezighoudt. Bosbouw in natuurlijke bossen bestaat hoofdzakelijk uit het kappen van bomen en het verzamelen van bosprodukten. De moderne bosbouw houdt zich echter ook met heel andere zaken bezig. Ze zorgt bijvoorbeeld voor het aanplanten van nieuwe bossen; voor het zorgvuldig ‘oogsten’ van bomen, die groot genoeg geworden zijn om gekapt te worden; voor het proberen van uitheemse boomsoorten en voor het opkweken van jonge boompjes die later uitgeplant kunnen worden. De moderne bosbouw is uitgegroeid tot een complete wetenschap, die aan de universiteit onderwezen wordt. Jaren van studie zijn nodig om alle onderdelen ervan onder de knie te krijgen.
Wie bosbouwkundig ingenieur wil worden moet niet alleen alle boom- en houtsoorten van elkaar onderscheiden. Hij moet ook weten op welke manier hij boomziekten kan bestrijden; hij wordt geacht alle eigenschappen van een bepaalde bodemsoort te kennen; hij dient alles te weten over bemesting en onkruidbestrijding; hij moet precies weten welke insecten nuttig zijn voor een bos en welke hij met alle middelen moet bestrijden. Ook een bosbouwer die een trapje lager wil blijven en bv. bosbouwkundig opzichter wil worden, moet van al deze zaken iets weten. En zelfs een eenvoudige boswachter moet tegenwoordig iets méér weten dan alleen maar dat het in een bos verboden is te roken. Want in een land als Nederland, waar het bos met de dag schaarser wordt, zijn bomen het troetelkind geworden van iedereen, die in de bosbouw geïnteresseerd is.