Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Tachtigjarige Oorlog

betekenis & definitie

(1568—1648), opstand der Nederlanden tegen het centrale gezag te Brussel, dat de naar Spanje vertrokken koning Filips II vertegenwoordigde. Aanvankelijk verspreid, sinds 1577 door alle gewesten, na 1585 door de Noordned. gewesten gevoerd, ontwikkelde die opstand zich tot een nationale vrijheidsoorlog.

Men onderscheidt drie oorzakenreeksen, die onderling met elkaar verbonden zijn, nl. particularistische, godsdienstige en handelspolitieke oorzaken. Het beleid van Filips II, gericht op het vestigen van een absolutistisch en centralistisch overheidsapparaat, werd door adel en steden als een inbreuk op hun traditionele middeleeuwse privileges gevoeld. De religieuze politiek van de koning die zich opwierp als verdediger van het rooms-katholicisme, botste met de traditionele tolerantie in de Nederlanden tegenover andersdenkenden. Handelsbelangen maakten de kooplieden bovendien afkerig van Filips' strijd tegen de Reformatie, die tot voortdurende religie-oorlogen leidde.Het voorspel (1555-67)

(Deze benaming betekent niet dat men in deze tijd bewust op een opstand aanstuurde). Tot 1559 was er weinig verschil met de moeilijkheden onder Karel V. Pas toen Filips II, die 1555 zijn vader opvolgde. 1559 na de Vrede van Cateau-Cambrësis met Frankrijk, naar Spanje vertrok ontstonden er ernstige grieven ten aanzien van de nieuwe kerkelijke indeling, de nieuwe bestuursinrichting en de blijvende aanwezigheid van Spaanse troepen. Op zichzelf beschouwd was de nieuwe kerkelijke indeling van 1559 een verbetering: (→ Rooms-Katholieke Kerk. Nederland), maar de adel, die het beneden zijn waardigheid achtte te studeren, zag zich de goede kerkelijke posities ontgaan. De abten van de grote kloosters moesten een deel van hun bezit afstaan aan de nieuwe bisdommen.

De burgers waren bevreesd voor politieke invloed van de nieuwe bisschoppen, die, door de koning benoemd, zitting in de Staten zouden hebben. De reformatorisch gezinden vreesden een scherper toezicht.

Ook rees verzet tegen de nieuwe bestuursinrichting: naast de bestaande → Collaterale raden kwam er de → Consulta en het lid van deze raad dat de grootste invloed had op het bestuur, was kardinaal Granvelle, al werd in naam het bestuur uitgeoefend door de landvoogdes Margaretha van Parma. Vooral de hoge edelen maakten bezwaar, daar zij als lid van de Raad van State slechts een adviserende stem hadden, terwijl zij toch verantwoordelijk werden gesteld voor maatregelen, waarin zij niets te zeggen hadden. Zij richtten hun bezwaren tegen Granvelle. Ook de Staten-Generaal lieten merken dat zij het met de gang van zaken niet eens waren door in I55S en 1559 bij het toestaan van beden invloed op het bestuur te eisen.

De leider van de adellijke oppositie werd Willem van Oranje. In 1562 stichtte hij de Ligue der Groten, waarbij zich bijna alle leden van de hoge adel aansloten. Hun doel was een inheemse adellijke regering in plaats van een vreemde burgerlijke regering te vestigen, dus in plaats van de Spaanse centralisatie een Ned. adellijke decentralisatie. Had de hoge adel dit doel bereikt, dan zou er een staat zijn ontstaan onder leiding van de Ned. adel met een regering steunend op de oude privilegiën, m.a.w. de adel: derhalve zou de middeleeuwse staat de overwinning hebben behaald op de burgerlijke ambtenaren en dus op de moderne gecentraliseerde staat. Nadat 1561 al de Spaanse troepen vertrokken waren, gelukte het 1564 Granvelle te doen ontslaan. Maar de hoge adel kreeg niet de regering in handen.

Hij deed echter nog een poging door begin 1565 Lamoraal van Egmond naar Spanje te sturen om Filips te verzoeken verandering van regeringsvorm te gelasten, waarbij de Raad van State regeringslichaam zou worden (waarvan de hoge adel immers lid was), samenkomst van de Staten-Generaal toe te staan en verzachting van de geloofsvervolging te bevelen. In nov. 1565 liet Filips echter in de → brieven van Segovia weten dat de regering bleef zoals zij was en dat de kettervervolging streng moest worden voortgezet. De brieven maakten een enorme indruk. Er ontstond grote opwinding. m.n. bij de lage adel; deze streed voor behoud van eigen positie, die in gevaar was gebracht door de economische ontwikkeling van de burgerij. In 1565 sloten de lage edelen het Verbond der Edelen (→ Compromis), dat 5.4.1566 onder leiding van → Hendrik van Brederode en → Lodewijk van Nassau aan Margaretha het eerste smeekschrift aanbood, waarin, althans voorlopig, opheffing van de inquisitie en van de godsdienstplakkaten verzocht werd. Bij deze gelegenheid moet een der hovelingen de naam → geuzen gebruikt hebben.

Margaretha beloofde het verzoekschrift aan de koning door te zenden en gaf enige verzachting van de plakkaten. Bovendien mochten waar tevoren → hagepreken gehouden waren, deze doorgaan. Deze moderatie was echter zo gering (de brandstapel werd vervangen door de strop, terwijl ruimere uitvluchten voor berouwhebbende ketters werden ingesteld), dat het volk sprak van 'moorderatie’. → Jan IV van Bergen en → Floris de Montigny zouden de koning op de hoogte brengen. Het groeiend aantal calvinistische gemeenten stelde zich onder kerkeraden of consistoriën en zo ontstond het Verbond der Consistoriën. Daarnaast vormde zich het Verbond der Kooplieden. Op 3.7.1566 werd een plakkaat uitgevaardigd, waarbij straffen werden vastgesteld tegen alle hoorders van openlijke preken, terwijl de predikanten met de doodstraf werden bedreigd. Het gevolg hiervan was, dat men gewapend op de hagepreken verscheen.

Op 14.7.1566 kwamen de drie verbonden te Sint-Truiden bijeen, waar de consistoriën en kooplieden voorstelden geld bijeen te brengen voor een leger, dat door de lage adel aangevoerd zou worden. De adel voelde daar echter niets voor. Wel kwam het 31.7.1566 tot de aanbieding van een tweede smeekschrift, waarbij de lage adel verzocht zich onder leiding van de hoge adel te mogen stellen en tegelijkertijd een verzoekschrift van de consistorien aanbeval, waarin deze verzochten zich met de edelen van het Verbond te mogen verbinden tot handhaving van de godsdienstvrijheid totdat de Staten-Generaal deze geregeld zouden hebben. Natuurlijk moest Margaretha dit weigeren, want bij inwilliging zou zij de oppositie (hoge adel, lage adel en consistoriën) toegestaan hebben zich aaneen te sluiten. In aug. 1566 namen de gebeurtenissen een niet voorziene wending: → Beeldenstorm. Onder de indruk daarvan sloot de adel een akkoord met Magaretha (→ Compromis), wat betekende dat de adel zich als verzetspartij oploste, bevreesd als hij was voor een volksbeweging.

Om dezelfde reden wendden de grote calvinistische kooplieden zich van de massa af. Een derde smeekschrift. febr. 1567 aangeboden door het → Compromis van Breda, had geen succes. Vóórdat de nieuw benoemde landvoogd Alva hier was aangekomen, was de regering de toestand al weer meester. Velen weken uit, onder wie Oranje, Filips de Marnix, heer van Sint-Aldegonde. en Hendrik van Brederode. Deze laatste had getracht zich gewapend te verzetten, maar het legertje werd 1567 bij → Oosterweel (bij Antwerpen) verslagen.

Eerste periode (1568-76).

Alva's taak. de ketterij uit te roeien en het absolutisme te vestigen. leek niet moeilijk: de regering was immers de toestand meester en het verzet was gebroken. Met wat er van over was rekende de → Raad van Beroerten af. De bezittingen van Oranje in de Nederlanden werden geconfisqueerd; zijn zoon → Filips Willem, die te Leuven studeerde, naar Spanje gevoerd. Oranje probeerde de opstand van buiten af tot nieuw leven te brengen en deed daarom tussen 1568-72 driemaal een inval in de Nederlanden, echter zonder succes: Lodewijk werd verslagen bij → Jemgum. na een overwinning bij → Heiligerlee; een aanval onder de heer Van Villers mislukte door de nederlaag bij → Dahlen. terwijl een aanval van Oranje over de Maas bij Stockhem (5-6.10.1568) door Alva ontweken werd. zodat Oranje zijn troepen door geldgebrek eind okt. moest afdanken.

Een inval van de hugenoten onder Coqueville in Artois mislukte. Het tweede veldtochtplan werd niet uitgevoerd. Slechts → Herman de Ruiter verraste 1570 Loevestein. dat echter spoedig door de Spanjaarden hernomen werd. Een vlootje van de Watergeuzen werd 1571 door Bossu's admiraal Boshuizen bij Emden verslagen. De door de invallen verwachte volksopstand bleef echter uit.

Alva ging 1569 over tot het instellen van vaste belastingen. (→ tiende penning) In 1570 stond Alva zeer sterk, hetgeen duidelijk blijkt uit het verdelingsplan, dat Oranje en zijn broer Lodewijk opstelden om hulp van Frankrijk en Engeland te krijgen: hierbij zou nl. Frankrijk Vlaanderen en Artois, Engeland Holland en Zeeland krijgen. In de voor Alva gunstig lijkende toestand kwam pas verandering door de inneming van Den Briel (1572) door de Watergeuzen onder Lumey en Blois van Treslong. welke verovering het sein werd voor opstanden elders. Zo gingen Veere, Vlissingen en Enkhuizen tot de opstand over. Hierdoor beheerste de partij van Oranje de Maas- en Scheldemond, benevens de Zuiderzee. Vele steden verklaarden zich voor Oranje, echter niet spontaan, daar de gegoede burgers weinig voor de geuzen voelden.

De steden gingen om doordat de kleine, maar straf georganiseerde calvinistische minderheid (in 1573 was nog slechts 5 % van de bevolking van Holland calvinistisch), gesteund door de arme burgerij, de macht in de vroedschappen kon grijpen. Tenslotte bleven slechts Amsterdam, Middelburg. Goes en Tholen voor Spanje. Bovendien werd Alva bedreigd door een aanval van Oranje uit het oosten, waarbij deze tot voorbij Brussel kwam. en een van Lodewijk van Nassau uit het zuiden, die het Belg. Bergen bezette als onderdeel van het plan van Coligny om ook Frankrijk in de oorlog tegen Spanje te betrekken. Om aan deze dreiging het hoofd te bieden moest Alva troepen in het zuiden samentrekken, waardoor de opstand in Holland de tijd kreeg zich te organiseren.

In 1572 kwam de eerste vrije Statenvergadering te Dordrecht bijeen, een poging om de revolutie een wettige basis te geven. Oranje werd erkend als wettig stadhouder des konings. Dit was een fictie. want de wettige stadhouder was Bossu, maar men trachtte het te doen voorkomen, dat men in opstand was tegen Alva en niet tegen de koning. De Bartholomeüsnacht maakte een eind aan de plannen tot Franse interventie. Lodewijk moest Bergen ontruimen en Oranje trok naar Holland ‘pour illecq trouver ma sépulture*. zoals hij zelf zei. In 1572-73 vond de grote Spaanse tegenaanval plaats onder leiding van don Frederik (→ Huesca).

Mechelen, Zutphen en Naarden werden uitgemoord. Een zelfde lot trof Haarlem, dat zich 7 maanden wist te verdedigen onder → W. Ripperda. Het lot van Haarlem prikkelde de opstandelingen tot volhouden: de Staten van Holland verboden de rooms-katholieke eredienst en onder de indruk van de kracht van het calvinisme en door het politieke besef werkelijk één met de opstandelingen te moeten zijn. werd Oranje calvinist. Een keer in de gebeurtenissen kwam door het behoud van Alkmaar en de Slag op de Zuiderzee. In verband met deze tegenslagen besloot Filips Alva te vervangen door Requeséns (1573—76) die weliswaar gematigder optrad dan Alva, maar onder wie er in wezen niets veranderde.

Middelburg werd 1574 staats: Leiden werd door de Spanjaarden belegerd en leek veroverd te zullen worden. Lodewijk en Hendrik van Nassau deden een inval in het oosten, waardoor de Spanjaarden gedwongen waren het beleg op te breken.

Lodewijk en Hendrik sneuvelden echter in de Slag op de Mookerheide (→ slag bij Mook) waarna het tweede beleg van Leiden begon. De stad werd echter op 3.10.1574 na maandenlange hongersnood (veroorzaakt door graanspeculanten. die te kleine voorraden hadden aangelegd, zoals ook in Haarlem was gebeurd) door de geuzen van Boisot ontzet. De plotselinge dood van Requeséns in 1576 leidde tot de → Spaanse furie en deze tot de → Pacificatie van Gent. Hiermee was Oranjes ideaal bereikt: uitbreiding van het verzet over alle Ned. gewesten met als grondslag godsdienstige verdraagzaamheid.

Tweede periode (1576—79)

In 1577 bevestigden de Staten-Generaal (op Luxemburg na) de Pacificatie van Gent bij de eerste of Generale Unie van → Brussel, waarna de nieuwe landvoogd don Juan en de Staten-Generaal het → Eeuwig Edict sloten. De slotbepaling hiervan, inhoudend dat de rooms-katholieke godsdienst overal de heersende zou zijn, maakte het Holland en Zeeland onmogelijk het Edict en don Juan te erkennen. Don Juan trachtte een beslissing te forceren door Namen te veroveren, waarna de Staten-Generaal zich tegen hem verklaarden. De eenheid leek hersteld. Oranje deed zijn intocht in Brussel en werd door de Staten van Brabant tot ruwaard benoemd, waarna de Staten-Generaal bij de tweede of Nadere Unie van → Brussel de Pacificatie opnieuw bevestigden. Vele steden in het noorden gingen naar de zijde van de prins over op verdragen van → satisfactie (1578) . De samenwerking met het zuiden bleef echter gebrekkig door de godsdienstkwestie, door het gewestelijk particularisme, waarbij de gewesten hun eigen belang boven het algemeen belang stelden en door de tegenstelling tussen Holland en Zeeland enerzijds en de overige gewesten anderzijds.

In Holland en Zeeland had zich nl. een sociale ommekeer voltrokken, ten gunste van de lagere klassen en de steden en ten koste van de positie van de adel. De Zuidned. edelen (→ Malcontenten) zochten daarom een tegenwicht voor Oranje (die calvinist was en ‘samenwerkte met kaaskopers en haringvissers’) en ze wisten de Staten-Generaal te bewegen een broer van de Duitse keizer. → Matthias, tot landvoogd te benoemen. Nadat in 1578 don Juan de Staatse troepen bij Gembloux had verslagen, werd Oranje door de Staten-Generaal tot luitenant-generaal van Matthias benoemd zonder dat dit overigens de eenheid onder de opstandige gewesten herstelde. → Dathenus: → Religievrede. Van al deze moeilijkheden werd een intelligent gebruik gemaakt door de opvolger van don Juan, Alessandro Farnese (Panna), die niet alleen een bekwaam veldheer, maar tevens staatsman was. Hij wist de Unie en het → Tractaat van Atrecht tot stand te brengen, waardoor de Waalse gewesten Artois en Henegouwen zich weer bij Spanje aansloten (1579) . Als antwoord op de Unie van Atrecht sloten de Noordelijke gewesten en de grote steden van Brabant en Vlaanderen de Unie van → Utrecht tot gezamenlijke verdediging tegen Spanje, waarmee een einde was gekomen aan de → Generale Unie.

Derde periode (1579-88).

In 1579 nam Parma Maastricht. terwijl ‘s-Herlogcnbosch zich vrijwillig bij hem aansloot. In 1580 gingen Groningen en een deel van Drenthe en Overijssel verloren door het verraad van → Rennenberg. In 1580 werd Oranje door Filips in de ban gedaan. Oranje verdedigde zich in een aan de Staten gerichte → Apologie (1581). Bij de → Akte van Verlatinghe erkenden de Staten-Generaal Filips niet langer als koning (26.7.1581). De soevereiniteit werd opgedragen aan → Frans van Anjou, broer van de Franse koning Hendrik III, die door Oranje gesteund werd in de hoop op Franse hulp.

Zijn regering werd een mislukking. Hij was niet tegen Parma opgewassen en in 1583 poogde hij zijn gezag te herstellen door een aanslag op Antwerpen, die mislukte (→ Franse furie), waarna hij naar Frankrijk terugkeerde. Zutphen ging verloren en de stadhouder van Gelderland. Willem van den Berg. pleegde verraad. In 1584 werd Oranje door Balthasar Gerards vermoord. De tegenslagen duurden voort: Brugge, Gent, Brussel en Mechelen onderwierpen zich aan Parma, evenals Nijmegen en Doesburg (1584-85), terwijl 1585 Antwerpen verloren ging.

Bovendien bestond er na Oranjes dood geen centrale leiding: de → Raad van State daartoe 1584 opgericht. had nog weinig gezag, evenals zijn voorzitter, de 1585 tot stadhouder van Holland en Zeeland gekozen Maurits. De toestand was zo slecht, dat de Staten-Generaal zich gedwongen zagen de door hen afgekeurde politiek van Oranje, nl. steun zoeken bij Spanjes internationale tegenstanders, voort te zetten. De soevereiniteit werd eerst aangeboden aan Hendrik III van Frankrijk, maar deze weigerde. Ook koningin Elisabeth van Engeland weigerde, maar daar zij een eventueel herstel van de Spaanse macht in de Nederlanden ongaarne zag, sloot zij 1585 een verdrag tot militaire hulp. Bij dit verdrag zond Elisabeth 5000 man hulptroepen onder bevel van → Leicester, die tevens een aandeel in de regering kreeg (→ Verdrag van Westminster). Ook de landvoogdij van Leicester liep echter op een mislukking uit.

Na een reeks conflicten, m.n. met de Staten van Holland, en militaire tegenslagen, wist Van Oldenbarnevelt Leicester tot vertrek te dwingen (1587). De Staten-Generaal trokken de macht aan zich. Zo ontstond in 1588 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, bestaande uit Gelderland, Holland, Zeeland. Utrecht. Friesland, Overijssel en Groningen. Een besluit tot stichting van de Republiek is nooit genomen, noch is zij uitgeroepen of afgekondigd; zij is ontstaan door de loop der gebeurtenissen en door de groeiende macht van de Staten.

Vierde periode (1588- 1609)

Het eerste gedeelte van deze periode wordt gevormd door de Tien Jaren (1588-98), die een totale ommekeer in de situatie te zien geven. In 1588 was Parma overal opgedrongen tot de rivieren en de opstandelingen handhaafden zich nog slechts achter de grens gevormd door Schelde-Maas-Waal-IJssel-Friese moerassen; het zuiden en oosten waren verloren en de val van Holland leek nog slechts een kwestie van tijd. Bovendien was de regering niet stevig gevestigd, bezat men geen ervaren leiders, was de staat der financiën bijzonder slecht, waardoor het leger slecht betaald werd en er dikwijls muiterij optrad, heerste er geen eenheid, en viel er op hulp van buiten niet te rekenen. Maar Spanje nam te veel hooi op zijn vork; de economische positie van de Republiek verbeterde; Maurits, Oldenbarnevelt en Willem Lodewijk ontpopten zich als goede leiders. Zo zetten er tien jaren van voorspoed in, die in 1588 begonnen met de ondergang van de → Armada. In 1589 werd Parma door Filips gedwongen zich naar Frankrijk te begeven om de strijd tegen Hendrik IV op te nemen, ten einde te trachten Filips' dochter Isabella op de Franse troon te brengen.

Van zijn afwezigheid maakten Maurits en Willem Lodewijk gebruik. Zij reorganiseerden het leger, dat nu ging bestaan uit gehuurde beroepssoldaten, die onder strenge discipline kwamen, een goede opleiding kregen van daartoe geoefende officieren en beter bewapend werden. Via de vele waterwegen kon dit leger zich snel verplaatsen. Dank zij deze factoren kon Maurits van 1590-97 zijn grote veroveringen tot stand brengen (→ Maurits. stadhouder). Met zijn successen veranderde ook de houding van het buitenland: in 1596 kwam het Drievoudig Verbond tot stand met Engeland en Frankrijk, waarbij deze staten de Republiek als een onafhankelijke staat erkenden. Aan het einde van de Tien Jaren was de toestand volkomen in het tegendeel van die van 1588 veranderd.

In 1598 werd een nieuw verdrag met Elisabeth gesloten. In hetzelfde jaar deed Filips een laatste poging de Nederlanden voor Spanje te behouden door de Nederlanden bij de Acte van Afstand (6.5.1598) als een onafhankelijke staat aan zijn dochter → lsabella en haar echtgenoot → Albrecht van Oostenrijk over te dragen. Indien dit huwelijk kinderloos bleef, zouden de Nederlanden aan Spanje terugvallen (dit gebeurde 1621). Na de → Slag bij Nieuwpoort (1600) verslechterde de toestand voor de Republiek echter: de bekwame Ambrosio Spinola boekte vele successen, terwijl Engeland 1604 vrede met Spanje sloot, daarmee het voorbeeld van Frankrijk volgend, dat reeds in 1598 de Vrede van Vervins had gesloten. Zo was de Republiek de bondgenoten van 1596 weer kwijt. Ook tussen Spanje en de Republiek groeide echter de bereidheid tot vrede.

Filips III, die in 1598 Filips II was opgevolgd, had grote financiële moeilijkheden, terwijl de overwinning van Jacob van Heemskerck bij Gibraltar (1607) hem de kracht van de Republiek deed beseffen. Ook Oldenbarnevelt. gesteund door de kooplieden, wenste vrede. Spanje eiste echter de vrije uitoefening van de rooms-katholicke godsdienst in de Republiek en staking van de vaart op Indië. Daarom kwam het 1609 slechts tot het sluiten van het → Twaalfjarig Bestand, op grondslag van het uti possidetis (wat ieder op dat moment had).

Vijfde periode (1621 —48)

Na afloop van het Bestand (1621) ging het de Republiek in de hervatte oorlog, die gestreden werd in nauw verband met de Dertigjarige Oorlog, aanvankelijk niet voor de wind, maar dit werd anders onder stadhouder Frederik Hendrik (1625-47). De bijna monarchale positie, die deze zich wist te verwerven, verontrustte vele regenten, die zich bovendien afvroegen of bij een eventuele verovering van Antwerpen de Schelde wel gesloten zou blijven en die niet gelukkig waren met het in 1635 met Frankrijk gesloten → Offensief en Defensief Verbond, dat het sterker wordende Frankrijk mogelijk tot buur zou maken in plaats van het verzwakte Spanje (→ Gallia amica, non vicina). Deze overwegingen deden de regenten naar vrede verlangen. De verdragen van 1635 en 1644 met Frankrijk, waarbij bepaald werd, dat beide partijen niets met de vijand zouden overeenkomen dan gezamenlijk stonden een afzonderlijke vrede echter in de weg. Toen Frederik Hendrik echter 1647 overleden was. heeft men zich aan deze bepalingen niet gestoord en 30.1.1648 werd de → Vrede van Munster met Spanje gesloten, waarbij de Republiek door Spanje werd erkend.

Litt. R.Fruin, Verspreide geschriften (10 dln. 1899-1905): H.Pirenne. Hist. de Belgique, III. IV (1907- 11): Joh.Brouwer, Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen Oorlog (1933): A.C.J.de Vrankrijker. De motivering van onzen opstand (1933: herdr. 1979); H.A.Enno van Gelder, Revolutionnaire Reformatie (1943): J.M.Romein, Spiegel Historiael van de Tachtigjarige Oorlog (in: In opdracht van de tijd. 1946); P.J.van Herwerden. Bij den oorsprong van onze onafhankelijkheid (1947); E.Kuttncr, Het hongerjaar 1566 (1949); M.Dierickx.

De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II 1559—70 (1950): Alg. Gesch. der Nederlanden, onder red. van J.A.van Houtte c.a. V —VI (1952-53): P.A.M.Geurts. De Ned. opstand in de pamfletten 1566-84 (1956. herdr. 1978); Dagboek van broeder Wouter Jacobs/, (uitg. door I.H.van F.eghen, 2 dln. 1959 - 60); J.Presser e.a., de Tachtigjarige Oorlog (5e dr. 1975); H.A.Enno van Gelder. Van Beeldenstorm tot Pacificatie (1964); P.C.A.Geyl. The revolt of the Netherlands 1555-1609 (3e dr. 1966); F..Grierson, The fatal inheritance.

Philip II and the Spanish Netherlands (1969); T.Wittmann. I.cs Gueux dans 'les Bonnes Villes' de Flandre 1577-1584 (1969): Ch.Wilson, Queen Elizabeth and the revolt of the Netherlands (1970): G.Parker, The Army of Flanders and the Spanish Road 1567-1659 (1972): E.H.Kossmann en A.F.Meilink (eds). Texts concerning the Revolt of the Netherlands (1974): K.W.Swart, The Black Legend during the Eighty Years War (in Britain and the Netherlands, v. 1975); Pacificatie en polarisatie in de Nederlandse opstand (in: TvG hi. 1976): G.Parker. The Dutch Revolt (1977); D.Caldecott Baird (ed.). The expedition in Holland 1572—74 (1976; Ned. vert.: Huurling in de Lage landen 1572—74. 1977); A.Th.van Deursen. Holland's Experience of War during the Revolt of the Netherlands (in: Britain and the Netherlands iv. 1977); G.Parker. Spain and the Netherlands 1559-1659 (1979); J.C.Grayson, The Civic Militia in the County of Holland 1560-81: Politics and Public Order in the Dutch Revolt (in: BMGN 1980).