Gepubliceerd op 14-06-2022

Hoofd

betekenis & definitie

Caput, het bovenste, op den hals rustend gedeelte van het lichaam, dat de hersenen en de organen van het gezicht, het gehoor, den reuk en den smaak bevat en daarom voor het leven en de levenswerkzaamheden van het hoogste belang is. De ontleedkunde onderscheidt aan het H., welks beenstelsel uit 22 beentjes bestaat, den schedel en het gelaat.

Bij den mensch balanceert het H. in opgerichten stand op de wervelkolom; het kan voorover, achterover en terzijde bewogen en gedraaid worden.Het gelaat, aangezicht of gezicht, facies, neemt de voorvlakte van het H. in; bijna geen ander gedeelte van het lichaam bevat op een zoo kleine oppervlakte een zoo groot aantal organen; het is dan ook kunstiger en ingewikkelder van bouw dan de meeste andere deelen van het lichaam. Men onderscheidt aan het gezicht: het voorhoofd, de wenkbrauwen, de oogleden, de oogen, den neus, de wangen, den mond, de lippen en de onderkaak met de kin. Bij het mannelijk geslacht zijn wangen, kin en lippen grootendeels bedekt met baardhaar. De huid van het gelaat is zachter en fijner dan die op andere plaatsen, en daaronder ligt een naar verhouding zeer groot aantal vaten en zenuwen. Het aangezicht bevat 14 beentjes, behalve 32 tanden en kiezen. De vorm der onderdeelen van het aangezicht en hun verhouding ten opzichte van elkander zijn bij alle menschen verschillend en zoo karakteristiek, dat men de menschen voornamelijk daaraan kent; het gelaat is in den regel het meest kenmerkende in iemands uiterlijke verschijning.

De vorm en ligging der spieren en beenderen, de meerdere of mindere elasticiteit en spanning der huid en de vetlaag vormen te zamen de gelaatstrekken, die door ouderdom en andere langdurig inwerkende invloeden, b.v. zwangerschap, geheel kunnen veranderen. De wil, de hartstochten en de stemming van het oogenblik vervormen het gelaat gedurig en brengen de gelaatsuitdrukking teweeg, die de omgeving kan inlichten omtrent stemming en humeur. De gelaatskleur komt in het algemeen overeen met de overige huidskleur, en neemt verder bij bepaalde ziektetoestanden verschillende nuanceeringen aan (zie Gelaat). Alles tezamen, algemeen uitzicht, trekken, uitdrukking, gelaatskleur noemt men de physiognomie. Beslissenden invloed op de physiognomie hebben het klimaat en de afstamming en de daaruit voortspruitende levenswijze. Vele familiën, zelfs geheele volksstammen die zich niet of weinig met andere hebben vermengd, vertoonen een kenmerkende physiognomie. De dieren, bij welke van een aangezicht sprake kan zijn, verschillen daarin van den mensch, dat het onderste deel van hun aangezicht veel verder naar voren steekt, dan het bovenste gedeelte, waardoor het hoofd verliest aan ronding. Op deze waarneming berust de gezichtshoek van Camper.

Deze hoek wordt gevormd door een lijn, gedacht van de uitwendige gehoorgang naar het verst vooruitstekend gedeelte van de bovenkaak, en van hier een andere naar het voorhoofd. Deze lijnen vormen een hoek, die te scherper is, naarmate de gezichtsvorm meer van dien des menschen afwijkt. Bij de vogels is deze gezichtshoek het scherpst, bij de hoogst staande apen ongeveer 60°, bij de Negers ongeveer 70°, bij de Europeanen ± 80°, bij het ideale menschenhoofd 90°; de oude Grieken gaven in hun kunstwerken het hoofd zelfs een nog grooter gezichtshoek. Afwijkingen van de normale grootte van het hoofd (voornamelijk van den schedel) komen in beiderlei richting voor. Zoowel de drager van een te grooten schedel (macrocephaal) als van een te kleinen (microcephaal) is in vele gevallen geestelijk minderwaardig en achterlijk; tal van uitzonderingen op dezen regel komen echter voor.