Gepubliceerd op 14-06-2022

Hersenen

betekenis & definitie

Encephalon, Cerebrum, bij den mensch en de gewervelde dieren het in het hoofd gelegen en door de beenige schedeldoos en de hersenvliezen omsloten gedeelte van het centraalzenuwstelsel; de bovenste aanzwelling van het ruggemerg, waarvan zij zich door een meer samengestelden bouw onderscheiden. De H. vormen met het ruggemerg het centraal orgaan van het zenuwstelsel en zijn de zetel van het denkvermogen en van het bewustzijn, het middelpunt der zintuigelijke gewaarwordingen en van alle willekeurige bewegingen.

De H. van den mensch vormen een ovale, weeke, deels witte, deels grijze, in hoofdzaak symmetrisch aangelegde massa, die bij den man gemiddeld 1300—1500 gram, bij de vrouw ongeveer 125 gram minder weegt. De chemische samenstelling is nog niet geheel bekend; het watergehalte bedraagt 85 pCt. voor de grijze, 69 pCt. voor de witte stof; het gehalte aan minerale zouten bedraagt ongeveer 0.5 pCt., waarbij de kaliumzouten overwegen. Verschillende eiwitachtige stoffen komen in de hersenen voor, waaronder een karakteristieke, het protagon, een phosphorhoudende eiwitstof. Men onderscheidt aan de H. twee hoofdafdeelingen: de groote hersenen (cerebrum) en de kleine hersenen (cerebellum).De voortzetting van het ruggemerg, die door het groote achterhoofdsgat, een ronde opening in het achterhoofdsbeen, in de schedelholte binnen komt, en zich aan de hersenen aansluit, draagt den naam van verlengde merg (medulla oblongata).

De groote hersenen (cerebrum), ongeveer 7/8 der gansche hersenmassa, en die, van boven gezien, alle overige deelen bedekken, worden door een diepe sleuf verdeeld in twee gelijke helften, de z.g. halfronden (hemispheren), wier buitenste laag uit grijze zelfstandigheid bestaat; daaronder ligt een aanmerkelijk dikkere laag van witte stof. De gleuf, die de beide halfronden scheidt, dringt voor en achter geheel door de groote hersenen heen, zoodat deze beide helften alleen in het midden met elkaar samenhangen. De oppervlakte der beide hemispheren is samengesteld uit een groot aantal windingen (gyri), die eenigszins het voorkomen hebben van darmlussen, en van elkander gescheiden zijn door meer of minder diepe gleuven (sulci). Bij idioten vindt men dikwijls een gebrekkige ontwikkeling dezer gleuven.

Van voor naar achter onderscheidt men aan de halfronden: de voorhoofdskwabben (lobus frontalis) met drie windingen, van welke de derde van het linker halfrond Broca’sche winding wordt geheeten, wijl Broca hier het spraakcentrum heeft gevonden; de middenkwabben, bestaande uit de schedelkwab (lobus parietalis) en de slaapkwab (lobus temporalis) en de achterhoofdskwabben (lobus occipitalis). Op den bodem der bovengenoemde gleuf bevindt zich de balk, die met haar in gelijke richting loopt en zich aan de voorzijde naar onder ombuigt; deze balk, ook wel eeltachtig lichaam (corpus callosum) geheeten, verbindt beide halfronden met elkander, terwijl zijn zijranden in de mergmassa dier halfronden doordringen, en het dak vormen van de zijkamers der hersenen. Aan de basis (ondervlakte) vertoont elk halfrond der groote H. een diepe groef, de z.g. Sylvische groef (fossa Sylvii), die zich als Fissura Sylvii aan de buitenzijde der hemispheren voortzet. Wanneer men door de groote hersenhalfronden ter hoogte van den balk een horizontale snede legt, dan komt men in de hersenkamers (ventriculi cerebri), en wel allereerst in de beide, eenig waterig vocht bevattende, zijdelingsche hersenholten (lentriculi laterales), die drie boogvormig gekromde, in verschillende richtingen in de mergmassa dringende voortzettingen of hoornen uitzenden. De voorste dezer hoornen verloopt in de richting naar de voorste, de achterste naar de achterste kwab, terwijl de onderste hoorn van elke zijdelingsche holte zich naar de middelste kwabben richt. De voorste hoornen van beide halfronden zijn slechts gescheiden door een zeer dun tusschenschot (septum pellucidum), dat nog uit twee platen bestaat, met een nauwe tusschenruimte, die men de vijfde hersenholte (ventriculus quintus of ventriculus septi pellucidi) noemt.

In eiken voorsten hoorn bevindt zich een uit afwisselende lagen van grijze en witte hersenzelfstandigheid samengestelde peervormige verdikking, het gestreepte lichaam (corpus striatum); daarachter de gezichtsheuvel (thalamus opticus). De achterste en onderste hoornen bevatten naar binnen puilende verdikkingen, waarvan die in den achtersten hoorn van elk halfrond den naam draagt van vogelspoor of kleine zeepaardepoot (pes hippocampi minor), terwijl die in den ondersten hoorn groote nijlpaardepoot of Ammonshoorn (cornu Ammonis) wordt geheeten. De thalamus opticus is de oorsprong der gezichtszenuwen; hij zet zich benedenwaarts voort in den tractus opticus, waaruit de gezichtszenuwen ontspringen. De balk en het daaronder zich uitstrekkende gewelf (fornix) overdekken de derde of middelste hersenholte (ventriculus tertius), welke door een kleine halvemaanvormige opening, het gat van Monro (joramen Monroi) met de beide zijdelingsche hersenholten, en door een naar achter verloopend nauw kanaal, de Sylvische waterleiding (aquaeductus Sylvii) met de in het inwendige der kleine hersenen gelegen vierde hersenholte in open verbinding staat. Alle hersenholten zijn inwendig bekleed met een zacht vlies, het z.g. ependym, en ontvangen van het weeke hersenvlies een bijzonder fijn vertakte vaatvlecht (plexus choroideus). De bodem der derde hersenholte zet zich benedenwaarts voort in den grijzen knobbel (tuber dnereum), een grijze, holle plaat, die zich verlengt tot een naar voor gerichten kegel of trechter, infundibulum geheeten; aan de gesloten punt van den trechter is het hersenaanhangsel (hypophysis cerebri s. glandula piluitaria) bevestigd, gelegen in een uitholling van het wiggebeen. Achter den grijzen knobbel liggen twee verhevenheden ter grootte van een erwt, de beide mergheuvels (corpora mammillaria). Tusschen de derde en vierde hersenholte ligt het z.g. vierheuvelig lichaam (corpus quadrigeminum), aldus geheeten, omdat deze onparige verhevenheid door een kruisgleuf in vier kleinere verhevenheden is verdeeld ; het voorste paar daarvan is grooter en hooger dan het achterste. Onder dit vierheuvelig lichaam gaat de bovengenoemde Sylvische waterleiding door, en op het voorste, grootere paar verhevenheden rust de z.g. pijnappelklier (glandula pinealis), een ovaal, grijs lichaam ter grootte van een kersepit, dat evenals het hersenaanhangsel niet uit eigenlijke hersenzelfstandigheid bestaat (en waarin Cartesius den zetel van de ziel heeft gezocht !).

De kleine hersenen (cerebellum) liggen in het achterhoofd, onder de groote hersenen; zij bestaan eveneens uit 'twee zijdelingsche halfronden, verbonden door een verbindingsstuk, brug van Varol (Pons Varoli) geheeten. Zoowel de beide halfronden als de middenkwab zijn overdwars geplooid en vertoonen op de doorsnede afwisselende lagen van witte en grijze hersenzelfstandigheid, derwijze gerangschikt, dat de witte stof een soort van boomachtige vertakking vertoont, die men levensboom (arbor vitae) heeft genoemd. De brug van Varol rust gedeeltelijk op het achterhoofds-, gedeeltelijk op het wiggebeen; aan haar achterrand sluit zich het verlengde merg aan. Boven de brug ligt het vierheuvelig lichaam, en tusschen deze beide door loopt de Sylvische waterleiding. Van uit de halfronden der kleine hersenen gaan verbindingsstrengen naar de brug van Varol en naar het vierheuvelig lichaam. Aan haar bovenvlakte zijn de kleinhersenhemispheren verbonden door den matig gewelfden bovensten worm (Vermis superior), bestaande uit een reeks van evenwijdig loopende gyri, waardoor hij min of meer op een worm gelijkt.

De worm vertoont op doorsnede eveneens een eigenaardige teekening, den levensboom van den worm. De beide achterstrengèn van het ruggemerg loopen naar boven toe scherphoekig uit elkaar om als corpora restiformia de kleine hersenen te bereiken. Denkt men zich hierbij de eveneens scherphoekig uit elkaar wijkende verbindingsstrengen, die van de kleine hersenen naar het vierheuvelig lichaam loopen, dan is het duidelijk, dat hierdoor een ruit ontstaat, de ruitvormige groeve (fovea rhomboidea), de bodem der vierde hersenholte. Deze holte werd door de oude ontleedkundigen de edele kamer (ventri culus nobilis) genoemd, daar zij meenden dat hieruit alle hersenzenuwen ontstonden; inderdaad ligt van acht paar hersenzenuwen de oorsprong in

deze holte. De hersenkamers staan met elkaar in gemeenschap, terwijl de vierde verbinding heeft met het centraalkanaal in het ruggemerg.

De hersenen ontstaan bij de menschelijke vrucht uit drie achter elkaar gelegen en met elkaar in verbinding staande blazen, die voorste, middelste en achterste hersenblaas genoemd worden, en die met een geleiachtige vloeistof gevuld zijn. Langzamerhand wordt hierin de zenuwzelfstandigheid afgezet.

De H. liggen besloten in een beenige kast, den schedel, welks holte door hen geheel wordt gevuld, zoodat zij niet van haar plaats kunnen gaan. De H. zijn verder evenals het ruggemerg omgeven door een uit drie vliezen bestaanden zak. De vliezen zijn het harde hersenvlies of ditra mater, het spinnewebvlies of arachnoidea en het zachte hersenvlies of pia mater. De dura mater is de buitenste omhulling van hersenen en ruggemerg, zij zet zich als een scheede voort langs de uit de schedelholte uittredende zenuwen, en is vast met de binnenvlakte van den schedel verbonden door tal van bloedvaten, die naar de diploë (merglaag) der schedelbeenderen gaan. Daarenboven vormt zij eenige voortzettingen, die tusschen de groote en kleine hersenen en tusschen de beide halfronden indringen. De binnenzijde der dura mater is glad en bekleed met een laag plaveiselepitheel. Het harde hersenvlies bestaat uit twee platen, die op enkele plaatsen uit elkaar wijken, waardoor holten ontstaan, waarin zich aderlijk bloed der hersenen bevindt. Deze holten dragen den naam van sinus durae matris (bloedleiders van het harde hersenvlies).

Het spinnewebvlies of arachnoidea is zeer dun en teer; het bedekt de oppervlakte der hersenen; bij de gleuven gaat het echter niet mee naar binnen, doch loopt er bij wijze van een brug overheen; daardoor ontstaan onder dit vlies een aantal ruimten, die met een weiachtig vocht, liquor cerebro-spinalis, zijn gevuld.

De pia mater volgt geheel de oppervlakte der hersenen met al haar onregelmatigheden, en is er door tallooze bloedvaten innig mee verbonden. Eveneens geeft zij af de vaatvlechten (plexus choroideus), die in de hersenkamers indringen.

Het tot voeding der hersenen dienende bloed wordt aangevoerd door vier slagaderen, n.l. de beide hersenslagaderen (carotis interna), die uit de halsslagaderen ontspringen en door het canalis caroticus de schedelholte binnentreden, en de beide wervelslagaderen (arteria vertebralis), die afkomstig zijn uit de sleutelbeenslagader, door de dwarse uitsteeksels der halswervels verloopen, door het groote achterhoofdsgat de schedelholte binnentreden en zich aan den achterkant der brug tot de onparige arteria basilaris vereenigen. Deze laatste verbindt zich aan de grondvlakte der H. door zijtakken met de beide carotiden, waardoor een voor de gelijkmatige bloedverdeeling in de H. hoogst belangrijke slagaderring ontstaat, die circulus arteriosus Willisii wordt genoemd, en van waar uit de hersenzelfstandigheid van talrijke kleine bloedvaten wordt voorzien.

Aan de grondvlakte der H. van den mensch ontspringen 12 paar zenuwen, de z.g. hersenzenuwen,

die door openingen in de schedelbasis de schedelholte verlaten, om zich, voor het meerendeel, aan hoofd en hals te verbreiden.