Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

wind

betekenis & definitie

I. 1. wind, windstreek; tocht; 2. lucht, reuk; 3. adem; the wind, 1. de blaasinstrumenten; de blazers [v. orkest]; 2. maagstreek [v. bokser); head wind, tegenwind; high wind, krachtige wind; it is an ill wind that blows nobody good, geen ongeluk zo groot of er is een gelukje bij; carry the wind, de neus in de lucht steken [v. paard); find out how (where) the wind blows (lies), zien uit welke hoek de wind waait; gain (get, take) wind, ruchtbaar worden; gain the wind (of a ship), de loef afsteken; get wind of..., de lucht krijgen van...; get (recover) one’s (second) wind, weer op adem komen; lose one’s wind, buiten adem raken; raise the wind, geld los krijgen; sow the wind and reap the whirlwind, wie wind zaait zal storm oogsten; take (get) the wind of wind, de loef afsteken; before the wind, vóór de wind; between wind and water, tussen wind en water; fig ook: op een zeer gevaarlijke plaats; close to the wind, zie near the wind; down the wind, met de wind mee; go down the wind, achteruitgaan, naar de kelder gaan; be in the wind, op til zijn; aan 't handje zijn; near the wind, scherp bij de wind; fig op 't kantje af; sail near the wind, ook: fig bij het walletje langs zeilen; it is talking to the wind, het is voor dovemansoren gepreekt; cast (fling, throw) to the winds, overboord gooien [zijn fatsoen]; change with every wind that blows, met alle winden meedraaien;

II. 1. in de wind hangen; laten doorwaaien; 2. op adem laten komen; 3. afdraven [paard]; 4. de lucht krijgen van; zie ook: 1. winded;

III. wenden, wenden en keren (ook: wind and turn, turn and wind); draaien, (zich) kronkelen (om round); zich slingeren; wind up, 1. zicb laten opwinden; 2. eindigen (met with, by saying...); 3. liquideren;

IV. 1. (op)winden; (om)wikkelen; sluiten [in de armen]; || 2. blazen op [hoorn]; wind a blast (a call), een stoot geven op de hoorn of op het bootsmansfluitje; wind one’s way, zich kronkelend een weg banen; wind one’s way (oneself) into, zich indringen in [vriendschap]; wind off, afwinden; wind round, winden om, omstrengelen; wind up, 1. opwinden [garen, klok]; ophalen; opdraaien; 2. afwikkelen, liquideren; 3. beëindigen [rede].

< >