Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 28-02-2022

high

betekenis & definitie

I. hoog, verheven, machtig; sterk; streng [Protestant]; adellijk [wild]; the Most High, de Allerhoogste; high and dry, hoog en droog; fig geborgen; star; high and mighty, arrogant, hoogmogend; high feeding, zware voeding; high noon, volle middag; the high road, de grote weg; the high seas, de volle (open) zee; on the high seas, in volle (open) zee; how is that for high?, hoe keur je hem (die)?; on high, bovenop, omhoog, in de lucht, in de hemel; from on high, van boven, van omhoog;

II. hoog, sterk, grof; high and low, overal.