I. vliegen, stormen [uit vertrek]; (achteruit)slaan [paard];
II. (op de grond) gooien, (af)werpen, smijten; fling about, om zich heen gooien; fling at, gooien naar, naar (het hoofd) werpen; fling away, wegstuiven; wegwerpen; fling down, neergooien, tegen de grond smijten; fling in, op de koop toegeven; fling into a room, binnenstormen; fling off, afwerpen; van bet spoor brengen; fling out, plotseling (achteruit) slaan; [woorden] er uitgooien; uitvaren; fling up, omhoog werpen; ten hemel heffen [de armen]; fig laten varen [plan];
III. worp, gooi; the Highland fling, een Schotse dans; have a fling at, 1. het ook eens proberen; 2. [iemand] een veeg uit de pan geven; have one’s fling, aan de rol gaan, uitrazen; zie verder throw.