Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

OLIGARCHIE

betekenis & definitie

Regering door weinigen. In de late M.E. was in Frl. reeds een deel van de adel, doordat enkele hoofdelingen grootgrondbezit verwierven, van het rechterambt praktisch uitgesloten.

Tijdens de Republiek hadden adellijke regenten vooral ten plattelande politiek en kerkelijk grote macht. Dit hing met het stemrecht samen.

Te noemen zijn de Aylva's, Eysinga’s en Burmania’s.In de steden vulden burgerlijke vroedschappen en magistraten zich zelf of elkaar aan. Men bevestigde zijn macht met behulp van almanakken, toerbeurten enz. Steeds was er echter, zich beroepend op de Fr. vrijheid, een min of meer democratisch verzet tegen de 0. en vooral tegen de vele misbruiken, zie Grietman, Kuiperij, Pachtersoproer, Pachtwezen, Reglement Reformatoir.

Zie: C. J. Guibal, O. en Democratie in Frl. (Assen 1934), 86-100. Oligarchische troebelen. Tijdens de Republiek veroorzaakt door misstanden in het landsbestuur. De besluiten van 27.4.1584 beoogden nog in hoofdzaak een betere organisatie; richtten zich tegen plichtsverzuim en machtsoverschrijding van ambtenaren en rechters, tegen cumulatie van ambten en te hoge salarissen, terwijl raadsheren en ambulatoire ambtenaren om de drie jaar vervangen moesten worden. Ze zijn niet uitgevoerd, en de afzetting van Taco van Dijxtra, die als ontvanger-generaal f 130000 verduisterd had, deed vragen of grietmannen en andere ambtenaren wel volmacht konden zijn, en wie Dijxtra op moest volgen.

Hier kwamen tegenstellingen over de belastingen bij, waarop gedeputeerden van Oostergo en Westergo 16.5.1600 in Franeker gingen regeren, tot de Staten-Generaal een verzoening bewerkten (21.1.1601). Er volgden enkele hervormingen, o.a. vervanging van ambulatoire ambtenaren om de twee jaar en verbod van cumulatie (21.2.1601); een verzoek van het Hof om ambtenaren niet tot de Landdag toe te laten werd echter afgewezen.

De misbruiken breidden zich uit. Onenigheden over belastingen en magistraatsbestelling in de steden leidden 1626 tot aanstelling van een commissie, die radicaal kuiperij, verkoop van ambten (op straffe van eerloosheid) en cumulatie wilde verbieden, en intensieve controle op de financiën voorstelde. Deze voorstellen zijn 17.4.1627 aangenomen, maar niet uitgevoerd. Zevenwouden, dat sinds 1619 verbintenissen over het begeven van de ambten kende, stelde 1635 een almanak op. Wel werd het stemrecht 1637 en 1640 nader geregeld, werd 16.5.1662 ambtenverkoop nogmaals verboden, maar zonder succes. In de Zevenwouden besloten de grietmannen tot vergaande samenwerking bij de stemming (18.1.1664); Oostergo stelde 1669 een almanak op, Westergo in 1671.

De steden hadden de begeving der ambulatoire ambten aan de stadhouder opgedragen. HET JAAR 1672. Toen oorlog dreigde herhaalden de Staten het verbod van ambtenverkoop (30.3. en 9.4. 1672) en toen de Munstersen aan de grens stonden (zie Galen, B. C. van) beweerde men, dat de grietmannen het land verkocht hadden, met name Daniël de Blocq v. Scheltinga.

Op aanschrijven van enkele predikanten en de kerkeraad van Lwd. verzamelden zich enige burgers op de Stadsdoelen; zij stelden verdedigingsmaatregelen voor, vroegen toelating van vier burgergecommitteerden in de magistraat en meerderjarigverklaring van de stadhouder. Op 12.7.1672 kwamen de 156 predikanten van Frl. op het Landschapshuis, klaagden over de misbruiken, vroegen invoering van de hervormingen van 1627 en infunctietreding van de stadhouder. Het laatste geschiedde de volgende dag, hervormingen kwamen niet, zodat men weer in de Doelen samenkwam, nu met gecommitteerden uit andere steden. Op 12.9.1672 dienden de gecommitteerden een hervormingsplan in (53 artikelen: geen continuele ambtenaren in de Staten; gedeputeerden mogen geen nieuwe ambten instellen, salarissen verhogen of aan het Landschap verschuldigde penningen kwijtschelden; verbod van ambtenverkoop, almanakken, cumulatie; jaarlijkse rekenschap van deels-, stads- en dorpsontvangers; voltallig houden van compagnieën; ambtsverlies, inhabiel- en eerloosverklaring voor overtreders). Onder druk van het volk zijn deze eisen in hoofdzaak aanvaard (27.9.1672). Nu moesten tal van volmachten vervangen worden.

In de nieuwgekozen Landdag, op 14.10.1672 bijeen, brak meteen twist uit over het onderzoek van de geloofsbrieven. Albertine Agnes verzocht de steden hun oude volmachten weer af te vaardigen (30.10. 1672), enkele grietmannen vergaderden bij het hoofdkwartier van H. W. v. Aylva te Heerenveen en riepen 7.11.1672 de oude volmachten naar Sneek. Deze tegenlanddag verklaarde de 53 artikelen onwettig en keurde een minder vergaand reglement reformatoir goed. De tegenregering vond op veel plaatsen aanhang, en dat terwijl de vijand uit Steenwijk het land bedreigde.

Staten-Generaal en stadhouder boden daarom bemiddeling aan, door de Sneker vergadering aanvaard, maar door de Landdag in Lwd. geweigerd. Toen bleek dat de stadhouder en het Hof de grietmannen steunden, moesten de Leeuwarder Staten zwichten. Afgevaardigden van Generaliteit, stadhouder en Hof bepaalden gezamenlijk dat voor de gewone Landdag van 1673 grietmannen weer verkiesbaar zouden zijn. Zij legden vervolgens aan deze Landdag een derde reglement reformatoir voor, dat weinig bijval vond. Men besloot de stadhouder met enige volmachten als bindend scheidingsgerecht op te laten treden, maar toen dezen het vierde reglement indienden, weigerden de volmachten van Oostergo en enigen van Zevenwouden te tekenen (15.3.1673).

Weldra liep de regering weer in het oude spoor. Begin 1678 wendden zich daarom enige edelen en eigenerfden tot de Staten-Generaal, vervolgens tot Ged. Staten, maar die lieten de voornaamste drie ondertekenaars arresteren, onder protest van de Staten-Generaal. De vrede van Nijmegen en de geschillen over de afdanking van krijgsvolk daarna brachten de zaak op de achtergrond. Tot de Doelistenbeweging heersten de regenten ongestoord, zie Pachtersoproer, Patriotten. O.,H.

Zie: C. J. Guibal, O. en Democratie in Frl. (Assen 1934), 101-127; Bijdr. Vad. Gesch. in, 1 (1882), 337-370; Reg. Leeuw. Cour., 66; Repert., 386-388.