Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

VRIJHEID

betekenis & definitie

Toen de Romeinse macht in het noorden verdween, werd Frl. niet direct opgenomen in een groter staatsverband; het werd een grensgebied van het Frankische rijk en bleef hier ook buiten, toen de macht der Merowingen reeds heel Gallië omvatte. Pas de Karolingen vestigden hun macht hier voor het eerst (689) en, na tijdelijke ontspanning, onder Karel Martel (734).

Aan zee gelegen en de zee zelf bevarend, had Frl. het van de Noormannen hard te verduren, later niet minder door twisten van binnen en bedreiging van buiten (de Saksische Egberts en Bruno’s, Utrechts bisschop, Holland en Gelre). Zo kreeg de tijd van Karel de Grote de glans van de goede, oude tijd; men zag op hem terug als de schepper van de Fr.

V. en van de Fr. rechten.De inhoud van die F. wordt naar tijden, omstandigheden en personen verschillend uitgelegd, maar in 1114 heet het al, ‘dat de Friezen uit opgeblazen trots... zich niet verwaardigden aan enig heer onderdanig te zijn...’ Emo te Wittewierum zag er vooral een stuk rechtszekerheid in: werd er maar een kuiken gestolen, dan zou de rechter de rover straffen. Bij bedreiging der F. door graven werd in het algemeen staande gehouden, dat Karel de Grote bij bezegelde brieven had toegestaan, dat de Friezen door eigen rechters zouden berecht worden, niet door vreemde heren. Voor hulp aan Karel bij een verovering van Rome zou hij hun deze F. geschonken hebben (zie Magnus). J. v. Maerlant drijft ca. 1285 de spot met dit privilegie ‘met botren ghebullet’ en vraagt of men het wil laten zien. Dit gebeurde, maar het was een vervalsing, zie Vrijheidsprivilegie.

K. von Richthofen dateert het Karelsprivilegie ca. 1287, volgens Ph. Heek zouden kruisvaartpredikers (1247) er de hand in gehad hebben, terwijl J. F. Niermeyer meent, dat het belang van Reinoud van Gelre dit privilegie in het leven riep (na 1280).

Vooral een reeks kroniekjes uit de 15de eeuw vertoont een F.s-pathos en een ‘schildverheffing’ der Fr. F. als uitingen van een ongeremde fantasie: een teken dat de F. zelf deerlijk bedreigd werd. Wel wekken enige kronieken de indruk, dat de begrippen V. en on-V. vervangen kunnen worden door ‘geloof’ en ‘bijgeloof’, maar ook weten ze te vertellen van de houten banden die vervangen worden door gouden; dat Magnus aan Karel de Grote Rome in handen speelt en voor Frl. ‘ewighen vrydoem’ verwerft. In deze eeuw meende men ook bestuurd te zijn geweest door een daar genoemde ‘potestaat’, vanaf Karels tijden tot het opkomen der partijtwisten.

De V. was ziek geworden en de vreemde arts de Saksische hertogen (1498), Karel v (1515 en 1524) door de Friezen zelf te hulp geroepen, had haar de doodsteek gegeven. Maar... het verleden, in grote feitelijke V. doorleefd, had bij de Friezen afschuw verwekt van gebondenheid, centralisatie en absolutisme: dat ondervond de stad Groningen, die landsheer wilde zijn over de Ommelanden; alleen de leus ‘vrij en Fries’ was voldoende heel Frl. in opstand te brengen, tegen de Saksische heerschappij; nog ca. 1600 ondervonden de Cirksena's, die hun hoofdelingen-macht door de keizer hadden laten legaliseren, dat een macht van graven in Oostfrl. als een wanprodukt werd gevoeld.

Bij de botsing tussen de absolutistische tendentie van het Spaanse centrale gezag en de traditie der privilegies werd teruggegrepen op het verleden, te meer daar men toen onder F. verstond het behoud van rechten en privilegies van gewest, district, stad en afzonderlijke standen. De geestdrift voor de oude Fr. F. beheerste U. Emmius. Ook hij projecteert zijn eigen en een eigentijds F.s-ideaal naar het verleden: beperking van vorstelijke macht ten gunste van het volk (= standen), de vorst is gebonden aan landdagbesluiten, geen erfopvolging van vorsten, maar keuze (potestaat!); niet slechts edelen hebben deel aan deze Fr. F., maar ook de boeren. Het Karelsprivilegie herkent hij als vals, maar hij meent toch, dat er een echt geweest is; de Upstalboom is voor hem het centrum van de Fr. federatieve republiek.

J. Rengers v. Ten Post zal een meer aristocratisch verleden zien en in de toekomst wensen als Ommelander hoofdeling, B. Furmerius waagt een verdienstelijke kritische poging om het privilegie te passen in de tijd van Karel ui, de Dikke; toch zal Emmius’ grootse visie lang de kijk op de Fr. F. beïnvloeden, al juichen Chr. Schotanus en later Foeke Sjoerds nog meer over de in hun tijd bestaande V.

De apocriefe schrijvers zien de F. reeds ingesteld door de ‘stichter’ van de Fr. staat, Friso; Karel de Grote heeft met zijn privilegie de V. slechts hersteld. Bij hen hebben de edelen de hoogste positie naar stand, macht en invloed; zo bijv. Suffridus Petrus en Ocko Scharlensis. Ook in de Ommelanden is een dergelijk verschil in kijk merkbaar: H. Verrutius, aanhanger van Suffridus Petrus, aristocratisch, Rengers gemengd aristocratisch-democratisch, de eigenerfde boer Abel Eppens evenals Emmius democratisch.

De schrijvers in de 19de eeuw leven zowel bij Suffridus Petrus als bij Emmius. De romantiek, kracht vindend in verbeelding en intuïtie, leende er zich wél voor de historische zin nieuw te bevruchten, maar niét om de schrijvers in nuchtere kritiek de grenzen van werkelijkheid en verbeelding scherper te doen zien. Deze taak hebben J. Bolhuis v. Zeeburgh (1873) en K. von Richthofen op zich genomen, de eerste als kenner van kronieken, de tweede (1840, ’80) van rechtshistorie. Het was nuttige afbraak.

Pas in onze tijd hebben M. P. v. Buijtenen (1953) en B. H. Slicher v. Bath (1948) een nieuwe voorstelling der Fr.

V. gegeven, sterk verschillend in uitgangsen eindpunt. De eerste legt de basis der V. in Rome, toen de Friezen deze stad tegen de Saracenen verdedigden (846) en in militair verband optraden. De Friezen beroepen zich op vrijheden, hun door Karel de Grote gegeven, als zij zich moeten verdedigen tegen keizer en landsheren; hierin volgen zij de Saksen na. De inhoud van die V. moet niet in het zgn. privilegie van Karel de Grote (13de eeuw) gezocht worden, maar in de Magnus-kerren (nde of begin 12de eeuw). De verlening der V. was te danken aan de heldendaden van de kolonie der Friezen te Rome onder hun vaandeldrager Magnus (9de eeuw). De kerk der Friezen te Rome, San Michele, heeft de herinnering hieraan bewaard in een inscriptie, die teruggaat op een voorbeeld uit de nde eeuw.

De Friezen konden nu als strijders voor de stoel van Petrus aanspraak maken op de ‘Roomse V.’. Slicher v. Bath spreekt van de ‘boeren-FV’, die hij, als Van Buijtenen, in Europees perspectief, maar ook speciaal in een Noordzeecultuurgebied, plaatst: hier was verkeer per schip regel, dat de Fr. kuststreken verbond met Engeland en Scandinavië. In het bedrijf der Friezen was het vee belangrijkste vorm van rijkdom en tevens oorspronkelijk ruilmiddel; dit bedrijf is extensief, zodat een overschot van mannen dwingt tot ander en aanvullend werk: handel, schipperij, zeeroverij. Fr. munten worden tot in de Oeral gevonden (tot 11de eeuw bloeiperiode). Overal waar een ruim geldverkeer was, had het hofsysteem, waarbij goederen geleverd en diensten verricht moesten worden, weinig of geen (bijv. in Frl.) kans, waren graven niet in staat hun ambt om te zetten in landsheerlijk gezag; ook het leenwezen vond geen ingang.

Zo bleef de voornaamste taak van graven in Frl. beperkt tot de rechtspraak. Maar ook deze wordt hun ontnomen, doordat naast de ambtenaren van de graaf volksrechtbanken kwamen, waarin volk en geestelijkheid samenwerkten. Deze werkten nauw samen ook door gemeenschappelijk belang bij inpolderingen en onderhoud van dijken. Economische V. ontwikkelde zich in Frl. tot politieke, de grafelijke macht verdween.

w., E. H.

Zie: J. S. Theissen, Centraal gezag en Fr. V. (Groningen 1907); B. H. Slicher v.

Bath, Boeren-F. (Groningen 1948); M. P. v. Buijtenen, De grondslag van de Fr. V. (Assen 1953).