Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

ADEL

betekenis & definitie

Een der oude standen, in de M.E. ‘hoofdelingen’, door groter grondbezit (buiten het eigen boerenbedrijf) boven andere boeren gekwalificeerd en tot het vervullen van overheidsambten geëigend geacht (zie Oeradel). Dit leidde in de late M.E. al tot een oligarchie, welke haar toppunt bereikte in de 18de eeuw, toen de A. oppermachtig was door uitbreiding van grootgrondbezit (economische macht) en stemrecht (politieke macht).

In tegenstelling tot de Klei woonde oudtijds in de Wouden weinig adel (bijv. in Rinsumageest en Garijp), maar uit zakelijk interesse in verveningen en bosbouw vestigde men zich in de 18de eeuw in de Wouden, waar de A. op verschillende dorpen zijn stempel zette (o.m. Oenkerk, Veenklooster, Beetsterzwaag, Oranjewoud).

De Oudfriese A. is sinds 1500 met vreemde elementen aangevuld. De A. werd gekenmerkt door sterk standsbewustzijn, patriarchale neigingen en een conservatisme, dat eer technische dan sociale vooruitgang toestond.In 1795 verloor de A. zijn voorrechten en, voor zover niet van de nieuwe orde, het grootste deel van zijn invloed (grietmanse.a. ambten). Sommigen keerden onder koning Lodewijk en keizer Napoleon in staatsdienst terug. In 1814 werd een college van edelen ingesteld, in 1825 omgezet in een ridderschap. Deze had 31 van de 84, resp. 18 van de 54 Statenzetels. Daar het aantal adellijke geslachten door uitsterven en vertrek sterk gedaald was, werden ook hier enkele regenten- en eigenerfdengeslachten geadeld, (o.m. Hettema, De Kempenaer, Sminia, Lycklama, Scheltinga, Beyma).

Door de Provinciale Wet van 1850 verloor de ridderschap haar staatkundige positie, en daar zij niet werd aangevuld (zoals in enige andere prov.) stierf zij in 1910 uit. Ook in de 19de en 20ste eeuw stierven nog enige geslachten uit (o.a. Aylva. Burmania, Van Haren), terwijl de meeste andere de prov. verlieten (o.a. Cammingha, Sytzama, Vegelin). Thans zijn, behalve enige later ingekomenen van elders, in Frl. nog slechts gevestigd de families Van Beyma, Van Eysinga, Van Harinxma, Rengers, Van Scheltinga, Thoe Schwartzenberg, Van Sminia en, slechts door vrouwen vertegenwoordigd, Van Heemstra, De Kempenaer en Van Swinderen, allen in geringen getale. In het algemeen nemen zij nog vooraanstaande posities in en sommige hebben nog een aanzienlijk grondbezit.

Zie: M. de Haan Hettema en A. van Halmael, Stamboek van den Frieseken adel (1846); Jaarboekje van den Frieschen Adel (188385); Nederland’s Adelsboek; Provinciale Almanak; H. G. W. van der Wielen, Een Fr. landbouwveenkolonie (Amsterdam 1930).