Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

GROOTGRONDBEZIT

betekenis & definitie

Concentratie van grote landelijke eigendommen in weinig handen. In Frl. vanouds naast kleiner grondbezit.

G. is al te herkennen in de registers van de kloosters Fulda en Werden (750-1100) en het wordt bevestigd in het Register van den Aanbreng : in 1511 blijken vele kloosters,' talloze adellijke families en enkele stichtingen een groot aantal plaatsen en losse landen te bezitten. De stemkohieren van 1640 leren hetzelfde.Nadien neemt het G. nog toe, al wil dit niet zeggen, dat het grondbezit in het algemeen méér aan de gebruikers van het land wordt onttrokken. Het G. is in Frl. niet alleen een gevolg van de neiging om geld in grond te beleggen (welke zich voordeed bij stedelijke beleggers, kloosters en wees- en gasthuizen), maar vooral van een streven naar macht. Vanouds berusten nl. de kwalificatie van de adel en de publieke rechten (in wereldlijke en kerkelijke zaken) op grondbezit. Rond 1400 streefde men naar het bezit van zoveel mogelijk plaatsen, die een beurt in de rechtsomgang verzekerden, en sinds 1670 kocht de adel met de plaatsen steeds meer stemrecht op. Juist de machtigste grondeigenaren hadden daarbij de beste kansen, o.m. door toepassing van het niaerrecht en de moeilijkheden waarin andere eigenaren kwamen te verkeren: in de 17de eeuw moesten de Staten van Frl. de kloosterplaatsen verkopen, rond 1700 moesten kleine eigenaren, die niet aan de afkoop konden voldoen, verkopen, in de 18de eeuw kwamen vele eigen boeren door de veepest in moeilijkheden en in de 19de eeuw werden door de landbouwcrises de landerijen zeer goedkoop.

Terwijl de adel in de laatste eeuw weer vrij veel verkocht, nam het G. van stichtingen tot algemeen welzijn (vooral die voor gast- en weeshuizen) nog toe, mede doordat deze vaak door de verdwijnende adel in het leven werden geroepen. Soms volgen de nieuwe geldbeleggers, de verzekeringsorganisaties, de adel in het G. op. Zolang de landheren in Frl. woonden, werkte het G. niet slecht, maar het toenemen van het absenteïsme en van het aantal grondbezittende stichtingen (dat in Frl. bijzonder groot is) werkte minder gunstig.