Nijverheid, het produceren (en/of repareren) van vaartuigen. Dit kunnen houten, metalen, betonnen en/of kunststof schepen zijn, zowel voor de binnenals voor zeevaart.
De bouw van bijvoorbeeld booreilanden wordt ook tot de scheepsbouw gerekend, deze sector is echter nooit in de Zaanstreek bedreven. De →jachtbouw heeft zich ontwikkeld tot een zelfstandige bedrijfstak. Vaartuigen zijn voor de bewoners van het waterrijke Holland altijd van groot belang geweest. Archivarisch of archeologisch bewijs voor het gebruik van schepen in de Zaanstreek in de Middeleeuwen of daarvóór is echter niet geleverd.Ofschoon bewijs daartoe ontbreekt, kan de scheepsbouw waarschijnlijk voor een lange periode de belangrijkste tak van nijverheid in het Noorderkwartier worden genoemd. Op verscheidene plaatsen waren in de 16e eeuw scheepswerven aanwezig. De belangrijkste plaats in die tijd was Edam, waar honderden personen hun werk in de scheepsbouw vonden. Evenals in Amsterdam (en later Zaandam) was de bouw direct verbonden met de houthandel en de houtzagerij. Dat resulteerde in 45 werven te Edam in 1561. Na terugval in de jaren van de Spaanse ‘troubel’ (met name 1572-1576), bloeide de scheepsbouw daarna weer op en bereikte zij haar hoogtepunt rond 1600.
Concurrentie van andere plaatsen, maar vooral de verzanding van de aanvaarroute naar de haven, deed het belang van de nijverheidstak aldaar tenslotte afnemen. Edam was weliswaar de voornaamste scheepsbouwplaats in deze periode, maar ook in omringende dorpen en steden werden schepen gebouwd, zoals in Hoorn, Enkhuizen, Amsterdam, Haarlem en De Rijp. In Wormer en Jisp bouwde men kleinere schepen en repareerde men uit die plaatsen uitgerede haringbuizen. Alle deze genoemde plaatsen zouden naderhand aan belang inboeten ten gunste van Oost- en Westzaandam. Scheepsbouw kreeg in de 17e en 18e eeuw een centrale plaats in de Zaanse economie. In samenhang met deze nijverheid ontstonden →houthandel, →houtzagerij, →beschuitbakkerij, →zeilenmakerij, →walvisvaart, →kuiperij, →mastenmakerij. →ankersmederij, →beeldsnijderij, →touwslagerij enzovoort.
Honderden Zaankanters vonden direct of indirect hun bestaan in de scheepsbouw. De opbloei van de sector was een belangrijke bepalende factor in de bevolkingsgroei van de 17e en 18e eeuw, terwijl de teloorgang van de scheepsbouw mede de bevolkingsdaling van het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw veroorzaakte.