Wat is de betekenis van Maken?

2023-09-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

maken

1) (1964) (inf.) versieren. Onder invloed van het Engels (to make someone). • We rookten samen de sticks op en ik wilde haar maken, kost wat kost. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste boek. 1964) 2) (1998) (Belgisch-Limburg, straattaal) seks hebben (met iemand). • Maken: passe-partoutwerkwoord; (onder meer) seks hebben met;...

2023-09-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

maken

maken - Werkwoord 1. (ov) in elkaar zetten Hij was een houten meubel aan het maken. 2. (ov) ervoor zorgen dat iets weer werkt De jongen vroeg aan zijn vader of die zijn trein kon maken. 3. (ov) optellen tot een bepaald bedrag ...

Direct toegang tot alle 20 resultaten over Maken?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

maken

maken - regelmatig werkwoord uitspraak: ma-ken 1. weer in orde brengen, zorgen dat het heel wordt ♢wil jij deze scheur maken? 2. zorgen dat iemand iets wordt ♢je maakt me erg blij met dit cadeau...

2023-09-23
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

maken

1. Van een slag: winnen (door de hoogste kaart of hoogste troef bij te spelen). 2. Van een contract: vervullen, d.w.z. ten minste het aantal trekken winnen dat in het contract genoemd is. 3. Van een kaart: er een slag mee winnen.

2023-09-23
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

maken

- de balans maken, de balans opmaken. - de rekening maken, de rekening opmaken of met iemand afrekenen.- het bed maken, het bed opmaken. Nu, ik verwacht niet dat ze haar kamer alleen poetst, maar de vaatwasser vullen of haar bed maken, moet kunnen. - LN, 07-05-2002. - zijn koffers maken, zijn koffers pakken. Ru...

2023-09-23
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Maken

1. het (helemaal)-,succes hebben; het voor elkaar krijgen; het prima redden. Sinds eindjaren zestig in zwang onder vnl. jongeren, als vertaling van Engels to make it. Ik weet bijna zeker dat deze toffe Amerikaanse hardcoregroep het binnenkort helemaal gaat maken. (Popfoto, februari 1988) Agnetha gaat het weer helemaal maken! (Muziek Express, april...

2023-09-23
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

maken

zie het.

2023-09-23
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

maken

In Vl.-België vaak als gall., onder invloed van fr. uitdr. met faire. Alleen frequent voorkomende verb. zijn hieronder opgesomd: de balans maken, opmaken; - het bed, de bedden maken, opmaken; - deel maken van een groep e.d., deel uitmaken van; - zijn koffers maken, (zijn koffers) pakken (Ondertussen maken onz...

2023-09-23
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Maken

In de volgende uitdrukkingen wordt het gebruik van maken door sommige puristen als een germanisme (D. ‘machen’) afgekeurd: a.Koffie maken In het Noorden kan dit een germanisme zijn (al zegt het Duits naast ‘Kaffee machen’ ook vaak ‘Kaffee kochen’); in het Zuiden is het waarschijnlijk een gallicisme (Frans: &lsqu...

2023-09-23
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

maken

maken - verwekken. 'Tis waer, 'tis beter een Kint emaeckt dan twie Kalven, BURGHOORN, Kluchth. Snorrepijpen 1,14 [1644]. Dat het scheepsvolk op de kust van Fernambuk... eenige kinderen gemaakt heeft, v. HEMERT, Lekt. 5, 79 [1805].

2023-09-23
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

maken

I.(onvervoegd), laten permanenten of watergolven (haar). Ik ben m'n haar komen maken = Ik kom om m’n haar te laten permanenten. -Etym.: Lett. vert. uitS: Mi kon mek’ mi w’wiri (ik kom maken mijn haar). Vgl. AN: Ik moet m'n haar nog doen = kammen, opmaken. Zie ook maken (11.1). II.(maakte, heeft gemaakt), (ook:) 1. doe...

2023-09-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Maken

v., meitsje, makke, makke; niets met iem. tehebben, neat mei immen to meitsjen, út to stean, to dwaen hawwe; ergens mee tehebben, earne mei to meitsjen, to krijen hawwe; met iem. tekrijgen, immen oan 'e hals krije; iem. niets kunnen, immen...

2023-09-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Maken

(maakte, heeft gemaakt), 1. iets in een bep. of vereiste toestand brengen: zijn pak maken; — (bilj.) een bal maken, een bal van een ander door zijn eigen bal in een zak stoten ; — met een bepaling die de toestand aanduidt: kom, maak nu maar gedaan; een bankbiljet klein maken, tegen klein geld inwisselen; — afhandig, los, vol maken...

2023-09-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

maken

maakte (Z.-N., gew. miek), heeft gemaakt; 1. vervaardigen; voortbrengen; scheppen: een jas, een broek maken; licht maken; een kunstwerk maken; 2. doen, verrichten: allerlei toebereidselen maken; visites maken; 3. weer in orde maken: een gebroken vaas laten maken; het bed maken; 4. in zekere toestand brengen: iem. ongelukkig maken; de gelegenheid ma...

2023-09-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

2023-09-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

maken

(maakte, heeft gemaakt), iets in een bep. of vereiste toestand brengen: een pak maken ; (biljart) een bal maken, een bal van een ander door zijn eigen bal in een zak stoten; (vandaar) je bent gemaakt, de sigaar; een bankbiljet klein maken, tegen klein geld inwisselen; afhandig, los, vol maken enz.; het huis in orde maken ; met het maken als voorwe...

2023-09-23
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Maken

van den Germ. wt. mak, die samenvoegen, bij elkander passen bet., waaruit later ’t begrip ontstond: vervaardigen, scheppen. Verwant is gemak (zie mak): wat bijeen behoort, gepast, geschikt; als zelfst. naamw. is gemak: iets wat passend is, gerief; vgl. gemakkelijk. Ook makker, Os. gi-macco (gi samen): wie samen past, wie bij een ander past.

2023-09-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Maken

Maken (maakte, heeft gemaakt), vervaardigen: schoenen, kleeren maken; papier wordt van lompen gemaakt; hij maakt al deze snuisterijen zelf; — een dam, een dijk maken, leggen; — eene brug, een huis maken, bouwen — op-, samenstellen: wetten, keuren, een testament maken; opstellen, thema’s maken; hij heeft heel wat schoolboek...

2023-09-23
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Maken

zie Bedrijven, zie Inbrenge.n

2023-09-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Maken

Maken, bw. ow. gel. (ik maakte, heb gemaakt), vervaardigen, doen, verrigten, in gereedheid brengen; zamenstellen; schrijven (boeken enz.); scheppen, tot stand brengen; kiezen, benoemen; bij uitersten wil -, legateren, vermaken; (fig.) zich weg-, zich uit de voeten -, heengaan, verwijderen; zich te zoek -, zich schuil houden; hoe zal hij het met mij...