maken - Werkwoord
1. (ov) in elkaar zetten
♢ Hij was een houten meubel aan het maken.
2. (ov) ervoor zorgen dat iets weer werkt
♢ De jongen vroeg aan zijn vader of die zijn trein kon maken.
3. (ov) optellen tot een bepaald bedrag
♢ Dat maakt dan zes euro en tien cent.
4. (ov) voortbrengen, tot stand brengen, in een toestand brengen
♢ Deze band maakte muziek die miljoenen mensen vrolijk maakte.
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: maken
Oudernederlands: makon
Germaans: *makōnan
Indo-Europees: *mag-
Synoniemen
[1] construeren, fabriceren
[2] repareren
Verwante begrippen
makelen (4), makelij (1)
Gepubliceerd op 04-12-2017
maken
betekenis & definitie