Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

Gepubliceerd op 13-12-2020

maken

betekenis & definitie

1) (1964) (inf.) versieren. Onder invloed van het Engels (to make someone).

• We rookten samen de sticks op en ik wilde haar maken, kost wat kost. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste boek. 1964)

2) (1998) (Belgisch-Limburg, straattaal) seks hebben (met iemand).

• Maken: passe-partoutwerkwoord; (onder meer) seks hebben met; Ik ga die meisje maken. (Onze Taal. Jaargang 67. 1998, over citétaal)
• maken: seks hebben met (bijv. 'We gaan die meisje maken') (Taalschrift, maart 2004)


Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis?Word vriend van Ensie en ontvang een gratis encyclopedie!