Zeur, zeurkous, zeurpiet; teut, zanikpot.
Na het eten zei hij dat hij naar de andere meisjes ging, naar zijn bordeel. ‘Naar de andere zagemannen,’ spotte Suzy in mijn oor. Maar wij zagen hem niet meer die dag, LEBEAU 1962, 127.
Voor Sieper was Broeke een onverdragelijke zageman; en al die fabels en vertelsels uit ’t verre verleden, - die kerels van voor Christus’ tijd ... waarmede hij altijd uitpakt, hadden ze wel ooit bestaan? STREUVELS 1964, 113.