Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

teut

betekenis & definitie

Tuit (van een kan e.d.); ook in de verb. tranen met teuten; - ook: snuit, mond.

Ik lees gaarne verzen van Goethe, ze zinderen dwars door me heen, vaak ween ik dan tranen met teuten en ook wel eens teuten alleen, GHYSEN 1963, 9.

Weinig kannen laten toe koffie uit te gieten zonder dat er een druppel langs de teut loopt en prompt op tafel, hemd, bloes enzovoorts valt, Gentenaar 19/4/1977.