Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

weigerig

betekenis & definitie

Weigerachtig, behoedzaam; van pers. ook: niet gewillig, weerbarstig; soms bep.: niet geneigd tot tegemoetkoming, ontoeschietelijk.

«De brief?...» klonk het weigerig, alsof Milla haar de schending van een heilig geheim vroeg. «Die ligt thuis... Zondag zal ik hem laten lezen, als ge wilt,» deed ze een moeilijke toegeving, BIJDEKERKE 1948, 249.

Kom mee, naar het venster, Veerle. Zij was volstrekt niet weigerig, zij kwam onder niet de minste indruk, zij liet zich leiden, en bij het raam staarde zij plots vlak in de gouden bril van een uil, TEIRLINCK 1951, 1, 187.

‘Ik moet u onder vier ogen spreken,’ zei ik. Weigerig volgde ze me naar buiten, en terwijl ik sprak staarde ze langs me heen ..., alsof ze zich had voorgenomen mijn woorden niet eens tot haar te laten doordringen, BOON 1961, 165.

Afl.: weigerigheid, ongewilligheid, ontoeschietelijkheid (Zij had dikwijls gepeinsd wat hij zeggen zou als hij het beu werd of zich te oud voelde in zijn gedoofde zinnelijkheid ... . En zij wist dat haar weigerigheid hem nu welkom zou zijn. Zacht en vlug zou het gedaan zijn met een vriendelijk woord en een laatste geschenk, DE PILLECYN 1962, 170).

< >