(Eet)vork.
Als Bellemoeike het wit ammelaken zag, met een telloor en een glas, een lepel en een vorket voor lederen stoel, was ze gepakt, CLAES 1933, 201.
Ze ... bedekten het (laken) met helgebloemde telloren, glinsterende glazen, messen, lepels en vorketten, TIMMERMANS 1966, 61.
Eet uw knoedel uit de hand, zoals Napoleon, die had ook die onnozelheid van messen en vorketten niet nodig. Vorketten zei hij, alsof dat een kombinatie was van een Vlaamse vorken en Franse fourchetten. Grootmoeder moest daar steeds om lachen. Maar Sooi, zei zei ze dan, dat zijn geen vorketten, maar vrinketten, BOON 1972, 149.