1. Geduldig in de bet.: de eigenschap of gezindheid bezittend lijden, pijn, tegenspoed enz. met kalmte en zonder opstandigheid of klagen te kunnen verdragen; berustend, lijdzaam; (zegsw.) zo verduldig als Job; - ook van iemands handelingen, gedragingen enz.: blijk gevend van geduld, lijdzaamheid; met geduld.
En zo staat Jan Hoek er nu voor. Aan zijn vrouw is er geen beterschap te bekennen. Zoveel doktoors, en daartussen de beste uit de stad, hebben aan haar gemeesterd. Ze gaven het gewoon op ... . Marie is verduldig. Ze klaagt nooit. Ze is alleen maar heel stil, OP DE BEECK I947, 53.
2. Geduldig in de bet.: de eigenschap of gezindheid bezittend niet gemakkelijk, niet snel verstoord te raken door tekortkomingen, gebreken, verkeerd of onhebbelijk gedrag van anderen; verdraagzaam, lankmoedig, tolerant; - soms bep.: gewillig, volgzaam (zie de 1ste aanh.).
Gedurende twintig jaren had zij (de katholieke tucht) de verschillende ministeries gevormd tot een verduldig alaam van zijn scherpen partijgeest, TEIRLINCK, Ivoren Aapje 109 (1909).
Bij haar man, den uitbundigen dokter, had zij geleerd te zwijgen en van altijd te moeten lachen met zijn kwinkslagen had zij een glimlach behouden die verduldig en vol goedheid glansde om haren mond. Ze was gewoon in de schaduw te blijven, WALSCHAP 1939, 65.
’s Anderendaags geeft hij haar zijn paternoster om hem te laten maken, want hij wil de wereldsche zaken van kant zetten en de „dingen des hemels betrachten”. Zij glimlacht een beetje boos, een beetje pijnlijk een zeer verduldig, WALSCHAP 1939, 69.
Al de wijsheden, de raadgevingen en de historische voorvalletjes, die de oude baker zoo kwistig ten beste gaf, worden over den verduldigen Eiken uitgestrooid, BLOMMAERT 1945, 70.
Nooit heeft hij zulk een aandachtig en verduldig toehoorder gehad voor zijn reeds lang afgezaagd relaas, OP DE BEECK 1947, 87.
De ezel loopt voorzichtig door, in verduldige onverschilligheid voor het tumult, dat hem omringt, TEIRLINCK 1952, 1, 70.
Dit keer hou ik het bij de korrespondentie die dagelijks neerdwarrelt op het Echo-hoofdkwartier, hoofdzakelijk op het verduldige bureau van De Samensteller. Het merendeel van die brieven komt van mensen die of zichzelf graag op het scherm zouden zien, of de honderdjarige uit dezelfde straat, of het geleerd konijn van grootvader, Knack 18/4/1973, p. 49.
- (Zegsw.) Papier is verduldig, al wat men wil, zelfs de grofste onwaarheden, domheden enz., kan men op papier zetten.
Opm.: In de standaardt. volledig veroud. en verdrongen door geduldig.
Afl.: verduldigheid, (thans w.g.) lijdzaamheid, geduld; ook: verdraagzaamheid, lankmoedigheid, tolerantie; soms bep.: volharding, standvastigheid ( Van hem mocht niet gezegd worden, dat hij zijn lot met kristelijke verduldigheid droeg, VAN HEMELDONCK 1945, 96);
- verduldiglijk, (thans w.g.) geduldig, gelaten, lijdzaam.