Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitbrengen

betekenis & definitie

1. (Een geheim, wat verborgen moet blijven e.d.) in de openbaarheid brengen, onthullen, bekend maken; verklappen, vertellen. (In de standaardt. nog wel in de zegsw. de kraaien, de raven zullen het wel uitbrengen e.d.).

Elsje had lange geloopen in de onrust of ze heur geheim moest uitbrengen of verzwijgen aan heur zuster, STREUVELS, Minnehandel 2, 150 (1903).

Vaders oudste broer ... had maar één arm ... . Hij zei altijd dat hij die verloren had ingevolge een accident. De waarheid was echter dat, tijdens een afgrijselijk gevecht, zijn arm bijna letterlijk was doorkerfd geworden ... . Dat had ons Roos, zijn vrouw, uitgebracht in een weke moment, DE RIDDER 1966, 46.

2. In toep. met de bet.: tot uitdrukking brengen, kenbaar maken; m. betr. t. kritiek: uiten. (In de standaardt. wel: advies, een oordeel, verslag uitbrengen); - (pol.) een motie uitbrengen, - indienen. Tegen de leden van de taalgroep waartoe zij behoren, kan door deze taalgroep een motie van wantrouwen worden uitgebracht, Taalb. 1978, III, 199.

Ook werd felle kritiek uitgebracht op hetgeen bestempeld werd als «vertragingsmaneuvers» van minister van Economische Zaken C., Laatste Nieuws 30/7/1980.