Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

technieker

betekenis & definitie

Technicus; ook: monteur (bijv. in een garage); - soms bep.: deskundige (zie Gazet v. Antw. 5/7/1977).

Toen Horst zijn navigatiekaarten te voorschijn haalde uit de kofferruimte van de Mercedes, beval hij twee techniekers de Cessna in de loods te rijden, WALSCHAP 1975, 35.

Gevr.: monteurs en technieker voor centrale verwarming, Centrumblad 12/1/1977, p. 9.

Wegens voortdurende uitbreiding vraagt B. voor een zo spoedig mogelijke indiensttreding een bekwaam technieker, Gazet v. Antw. 10/6/1977.

Als de nummers 1 en 2 in het wereldtennis - we laten het aan de techniekers om uit te maken wie ze de voorkeur geven - zulks kunnen bereiken in een finale moet iedereen wel uiterst tevreden zijn, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Ook o.a.: Shopping (ed. Antw.-Z.) 9/12/1976. Gent 19/8/1976, p. 1. Klokje 27/4/1978.

Sam.: electro-technieker (Rupelgalm 2/12/1976. Uit een reclamefolder Meise jan. 1977);

- radio-technieker (Rupelgalm 2/12/1976);
- tand-technieker (Limburg 31/8/1976);
- televisietechnieker, T.V.-technieker (Uit een reclamefolder Meise jan. 1977).

< >