Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bekwaam

betekenis & definitie

In de volg. toep. niet gebruikelijk in de standaardt.: tot iets bekwaam zijn, ertoe in staat zijn; - in attrib. gebr., van pers.: ervaren.

Hij schrikt niet meer. Integendeel, hij wordt hard en vastberaden. Hij is misschien tot meer dan Balten thans bekwaam, TEIRLINCK 1952, 1, 146.

De Leeuw is een groot, argeloos kind. Deze argeloosheid komt ook tot uiting waar de Leeuw gelooft dat anderen eveneens tot zijn prestaties bekwaam zijn, JONCKHEERE 1967, 5I.

De vakantiegangers worden... opgevangen door bekwame Nederlandstalige skimonitors, Vrouw en Wereld dec. 1975, p. 41.

Gevraagd: beenhouwer, bekwame gast voor supermarkten, Gazet v. Antw. 14/6/1977.

Opm.: In de standaardt. wijst bekwaam m.n. op de vakkundigheid, de geschiktheid voor een vak of een functie door aanleg, kennis enz.